Оскар Уайльд

De profundis


Скачать книгу

p>

      De profundis

      INLEIDING

      Verbis meis addere nihil audebant et super illos stillabat eloquium meum.

JOB XXIX, 22. Grafschrift van O. W., Bagneux-Parijs.

      Оscar Fingal O'Flahertie Wills Wilde (1854-1900), de befaamde schrijver van den roman "The Picture of Dorian Gray", van verscheidene bundels sprookjes, essays, gedichten, van "Salomé", van vier blijspelen wier vertooningen niet ophielden volle schouwburgen in Londen te trekken, werd den 25en Mei 1895 veroordeeld tot twee jaar tuchthuisstraf. Zijn veroordeeling, om misdrijf tegen de zeden, was een onmiddellijk gevolg van zijn eigen aanklacht wegens laster tegen den Markies van Queensberry, den vader van Lord Alfred Douglas, Wilde's jongen, door hem verafgoden vriend. De veroordeelde onderging zijn straf in de gevangenis te Wandsworth en daarna in die te Reading, en het is in den allerlaatsten tijd van zijn verblijf hier, toen men hem toestond te schrijven wanneer en zoo lang als hij verkoos, dat "de Profundis" ontstaan is. De titel is niet van hem, maar van zijn literairen boedelredder, den Heer Robert Ross. Wilde zelf spreekt in een zijner brieven van het geschrift als: "Epistola in carcere et vinculis".

      In Mei 1897 vrijgekomen, vestigde hij zich onder den schuilnaam Sebastian Melmoth eerst te Berneval in de buurt van Dieppe. Hier schreef hij het eenige werk dat hij na zijn gevangenschap volbracht: "The Ballad of Reading Gaol". Het was zijn bedoeling Berneval niet eerder te verlaten vóór hij zijn ontworpen drama "Pharaon" zou hebben voltooid. Maar reeds in October van hetzelfde jaar gaf hij gehoor aan Douglas' aanhoudend dringen en had een samenkomst met hem te Rouaan. Daarna waren de beide vrienden korten tijd samen op Douglas' villa te Posilippo bij Napels, maar werden gedwongen—vrienden en verwanten hielden beider toelagen in—opnieuw te scheiden. Wilde vertrok naar Parijs en leefde daar in betrekkelijk behoeftige omstandigheden. Hij stierf er aan meningitis den 30sten November 1900.

      Oscar Wilde is zeker de meest tragische kunstenaarsfiguur uit onzen tijd. Niet in de allereerste plaats om zijn botsing met de geboekte zedelijkheidsbegrippen eener schijnheilige samenleving. Een onverzwakte persoonlijkheid zou dien slag met al zijn gevolgen van botte verguizing en redelooze krenking zonder doodsgevaar zijn tebovengekomen. Minder blinde moedwil zou aan de offerzucht van laster en liederlijkheid een zoo bandelooze orgie niet eens hebben gegund. Evenals alle hoogste geluk valt alle moordend leed buiten de grenzen onzer materieele gemeenschap. Het is niet de maatschappij die Wilde tot paria heeft gemaakt. Zij kon het niet. Omdat hij kunstenaar, dat is maatschappelijk reeds een paria was. Zijn ondergang is een evenzeer psychisch proces als b.v. de jarenlange geestesverduistering van Hölderlin of het wegzinken van Nietzsche. Maar er laait om hem een schijn van feller tragiek, omdat een onzichtbaar noodlot hem dreef tot de schijnbaar vrijwillige keuze van het verderf. Hij is als een slaapwandelaar die met open oogen zoû spelen om het leven: door zijn bejuweelde vingeren glijden en verglijden alle schatten tot den glimlach der hooghartige spilzucht verstart in de bewuste grijns van den dood.

      De kunstenaar staat buiten de maatschappij in wier midden hij leeft. Het leven zelf scheidt hen. De kunstenaar kan de maatschappij als zoodanig verstaan of niet verstaan, maar de maatschappij den kunstenaar nimmer. Hun verband is daarom steeds een eenzijdig verbond, en wordt door elken oprechten kunstenaar verbroken zoodra zijn onafhankelijkheid gevaar loopt. Want onafhankelijkheid is voor den kunstenaar de eenige mogelijkheid van leven. Hij is de opperste individualist. Volstrekte zelfstandigheid is zijn levensadem. Niemand staat daarom zoo ver als hij van het individualisme als leuze. Want tot een leus maakt men alleen wat men niet heeft of slechts meent te bezitten. Het individualisme der leuze sterft zijn eigen dood, daar het geen doel heeft buiten zich. Dat van den kunstenaar is meteen het hoogste voorbeeld van altruïsme. Alleen de kunstenaar bezit het geloof dat het hoogste altruïsme bereiken kan waardoor alleen het te bereiken is: door het zuivere individualisme heen. Zoo een heeft met maatschappelijke wetten weinig te maken. Zij bestrijken een gebied dat niet reikt tot zijn grenzen. Zedelijkheidswetten begrijpt hij niet, maar hij heeft haar niet noodig. Zijn eigen moraal is hem genoeg. Zij bestaat in een onwrikbaren eerbied voor zijn eigen persoonlijkheid, een eerbied waarvan die voor andere persoonlijkheden voorwaarde en gevolg is. Wanneer een kunstenaar in botsing komt met de wetten der maatschappij, wanneer hij volgens die wetten veroordeeld en gestraft wordt, zal dit hem in zijn eigen oog niet vernederen; want de strafbare daad die hij beging, moet voor hem een even, misschien meer waardevolle plaats innemen in zijn leven dan andere daden waarom dezelfde maatschappij hem bewierookt. Hij zal zulk een straf ondergaan als de bezegeling zijner onafhankelijkheid. Evenmin als hij er aan denkt de wetten der gemeenschap te tarten, evenmin zal hij in vreeze voor haar kunnen leven. Wanneer de maatschappij met den zuiveren kunstenaar in botsing komt, kan men van haar niet anders verwachten dan dat zij zich belachelijk maakt. Haar optreden kan slechts beduiden een minderwaardig feit in de geschiedenis der emancipatie van den geest. In de laatste eeuw heeft zij gelukkig groote vorderingen gemaakt op den weg harer noodzakelijke evolutie. Toch is zij nog lang niet wat zij mettertijd wezen moet: een eerlijk gewaarborgde administratie der materiëele belangen. Alleen voor den kunstenaar is zij, gebrekkig als zij het moge zijn, nu reeds niet méer, omdat hij de voortijdig geestelijk geëmancipeerde is.

      Oscar Wilde, die zeker geen zuiver kunstenaar was, zocht zijn ondergang door het noodlottige dualisme van zijn aanleg. Wat voor iederen onbevangene thans duidelijk is, dat zijn tehuis eer zijn cel in de gevangenis was dan de woningen der Engelsche grooten, voorvoelde hij met de noodlottige zekerheid van wie niet aan hun bestemming ontkomen, en hij maakte die verheimelijkte bewustheid tot den pervers bekorenden inhoud van een ledig mondain leven. Hij versmeet en verkwistte zich aan onwaardigen. Hij weigerde te zien wat hij maar al te scherp zag: dat de kunstenaar het leven niet doorkent door een alzijdige deelneming, maar door een eerlijke verdieping in zijn eigen bestaan. Toen zijn kennismaking met Douglas hem de hoogste mogelijkheden van zijn kunstenaarschap openbaarde, moet hem meteen zijn alzijdige gebondenheid zijn bewust geworden. Zoo viel een zuiver psychische crisis samen met een geruchtmakende veroordeeling om kwalijk bewezen beschuldigingen, en na zijn gevangenschap oneindige geestelijke verarming met maatschappelijken ondergang.

      "De Profundis" is geschreven in de gevangenis, toen ophanden vrijheid zijn betrekkelijke ongemoeidheid tot nieuwe levenshoop prikkelde. Er is geen eenheid van gedachte in. Het werd stuksgewijze geschreven, zonder bezonken inzicht, naar oogenblikkelijke stemmingen, onder den druk van lichamelijk lijden en geestelijke hulpbehoevendheid welke hem onder den invloed hield van welwillenden die hem niet verstonden. Maar vaak stijgt de ziende geest boven den oogenblikkelijken toestand. Voor wie lezen kan, zijn de waardevolle gedeelten van den brief gemakkelijk te vinden.

      Een leven van Oscar Wilde is nog niet geschreven. Het centrale punt is zijn vriendschap met Douglas. Daarheen en vandaaruit behoort het te worden geschreven en verklaard.

      Douglas zelf is Wilde's onvoorwaardelijke vriend gebleven. Hoe de doode leeft in zijn herinnering, kan men lezen in een zijner laatste sonnetten, waarvan hier de vertaling volgt:

DE DOODE DICHTER

      'k Droomde vannacht van hem: 'k zag zijn gelaat

      Stralend en zonder schijn of schaûw van wee,

      En hoorde als altijd de muziek dier zee,

      Zijn gouden stem. Hij wekte in veil geraad

      Verholen gratie waar zijn ooglicht glee.

      Uit niets bezwoer hij wonders overdaad.

      Tot 't minste ding in schoonheid ging verwaad,

      En heel de weerld was éen bekoorde steê.

      Dan, leek mij, buiten dicht gesloten poort

      Rouwde ik om woorden ongeboekt verloren,

      Verschald verhaal, geheimnis half gehoord,

      Wondren verstoken van der wereld ooren,

      Gedachten stom als vogelen vermoord—

      En waakte en wist hem dood gelijk tevoren.

Den Haag, Maart 1911.

      Het uitgegeven gedeelte van "de Profundis" is nauwelijks een derde van den geheelen tekst. Dezelfde persoonlijke redenen, die den heer Robert Ross, ondanks veler verzoek, weêrhielden het leven van Oscar Wilde te schrijven, waren oorzaak dat hij het handschrift in bewaring gaf in het Britsch Museum met de bepaling dat het eerst zeventig jaren na zijn, Ross', dood volledig