Морган Райс

De Opkomst Van De Draken


Скачать книгу

Escalon alleen over het land aanvallen, en De Vlammen waren het enige dat hen buiten hield. De Bewaarders stonden in diensten op wacht, patrouilleerden in rotatie, en Pandesia had hen nodig. Er waren nog anderen gestationeerd bij De Vlammen—dienstplichtigen, slaven en criminelen—maar haar vaders mannen, De Bewaarders, waren de enige ware soldaten, en de enigen die wisten hoe ze De Vlammen konden behouden.

      In ruil daarvoor gunde Pandesia Volis en haar mannen hun kleine vrijheden, zoals Volis, deze trainingsvelden, en echte wapens—een manier om een beetje van vrijheid te kunnen proeven en hen het gevoel te geven dat ze nog steeds vrije krijgers waren, ook al was het dan een illusie. Ze waren geen vrije mannen, en dat wisten ze. Ze leefden met een ongemakkelijke balans tussen vrijheid en slavernij die ze niet konden verkroppen.

      Maar hier, in de Vechterspoort, waren ze tenminste vrij, zoals ze ooit waren geweest, mannen die konden trainen en hun vaardigheden konden verbeteren. Ze vertegenwoordigden het beste van Escalon en betere krijgers dan degenen die in Pandesia te vinden waren, allemaal veteranen van De Vlammen—en ze draaiden allemaal diensten, op slechts een dag rijden. Kyra wilde niets liever dan zich bij hen aansluiten en zichzelf bewijzen. Ze wilde bij De Vlammen gestationeerd worden om tegen echte trollen te vechten wanneer ze er doorheen braken, en zo haar koninkrijk te beschermen tegen een invasie.

      Ze wist natuurlijk dat men dit nooit zou toestaan. Ze was te jong—en ze was een meisje. Er waren geen andere meisjes in de rangen, en zelfs als die er wel waren geweest zou haar vader het nooit toestaan. Ook deze mannen hadden haar als een kind beschouwd toen ze jaren geleden voor het eerst naar hen was komen kijken. Ze waren geamuseerd geweest door haar aanwezigheid. Maar nadat de mannen waren vertrokken bleef ze altijd alleen achter om op de lege velden te trainen en hun wapens en doelwitten te gebruiken. In het begin waren ze verrast geweest wanneer ze de volgende dag waren gearriveerd en pijlmarkeringen in hun doelwitten aan hadden getroffen—en nog meer toen die in het midden waren verschenen. Maar na verloop van tijd waren ze er gewend aan geraakt.

      Kyra begon hun respect te verdienen, met name tijdens de zeldzame gelegenheden dat ze met hen mee mocht trainen. Nu, twee jaar later, wisten ze allemaal dat ze doelwitten kon raken die de meesten van hen niet konden treffen—en hun tolerantie voor haar was getransformeerd in iets anders: respect. Ze had natuurlijk niet gevochten, zoals deze andere mannen. Ze had nooit iemand gedood, of op wacht gestaan bij De Vlammen, of tegen een trol gevochten. Ze kon niet vechten met een zwaard of een strijdbijl of een hellebaard of worstelen zoals deze mannen dat konden. Ze had bij lange na hun fysieke kracht niet, iets dat ze ontzettend jammer vond.

      Maar Kyra was erachter gekomen dat ze een gave had met twee wapens die haar, ondanks haar grootte en geslacht, tot een formidabele tegenstander maakten: haar boog en haar staf. De eerste had ze zich als vanzelf eigen gemaakt, de tweede had ze bij toeval ontdekt, manen geleden, toen ze niet in staat bleek om een tweesnijdend zwaard op te tillen. De mannen hadden destijds gelachen om haar onvermogen om het zwaard op te tillen, en één van hen had spottend een staf naar haar toegegooid.

      “Kijk eens of je deze stok kan optillen!” had hij geroepen, en de anderen waren in lachen uitgebarsten. Kyra was de schaamte die ze op dat moment had gevoeld nooit vergeten.

      In het begin hadden haar vaders mannen haar staf beschouwd als een grapje; zij gebruikten het tenslotte als trainingswapen. Ze zagen haar houten stok als een speeltje, en het had haar niet bepaald meer gerespecteerd gemaakt.

      Maar ze had het grapje in een onverwacht wapen van wraak veranderd, een wapen dat gevreesd werd. Een wapen waar nu zelfs veel van haar vaders mannen zich niet tegen konden verdedigen. Kyra was verrast geweest door het lichte gewicht, en nog meer toen ze ontdekte dat ze er best goed mee was—zo snel dat ze klappen kon tegen terwijl soldaten hun zwaarden nog niet eens hadden opgetild. Meerdere mannen waar ze mee had gespard waren bont en blauw geslagen, en slag voor slag, had ze zich een weg naar respect gevochten.

      Kyra had zich, door eindeloze nachten van trainen, vaardigheden meester gemaakt die de mannen verbijsterden, vaardigheden die geen van hen helemaal begrepen. Ze hadden steeds meer interesse gekregen in haar staf, en ze had hen wat dingen geleerd. Voor Kyra vulden haar boog en haar staf elkaar aan, en waren ze beiden even belangrijk: ze had haar boog nodig voor gevechten op lange afstand, en haar staf voor close combat.

      Kyra had ook ontdekt dat ze een aangeboren gave had waar het deze mannen aan ontbrak: ze was lenig. Ze was als een witvis in een zee van langzaam bewegende haaien, en hoewel deze oudere mannen een enorme kracht hadden, kon Kyra om hen heen dansen, in de lucht springen, ze kon zelfs een salto over hen heen maken en in een perfecte koprol landen—of op haar voeten. En haar lenigheid gecombineerd met haar staftechniek was een dodelijke combinatie.

      “Wat doet zij hier?” klonk een norse stem.

      Kyra, die aan de zijlijn van het trainingsveld naast Anvin en Vidar stond, hoorde paarden naderen en draaide zich om. Ze zag Maltren naar hen toen rijden, geflankeerd door een aantal van zijn vrienden. Hij hijgde nog, vers van de training. Hij keek minachtend op haar neer, en haar maag trok samen. Van al haar vaders mannen was Maltren de enige die haar niet mocht. Om de één of andere reden had hij haar al gehaat vanaf het moment dat hij haar voor het eerst had gezien.

      Maltren zat op zijn paard, ziedend van woede; met zijn platte neus en lelijke gezicht. Hij hield ervan om te haten, en hij leek in Kyra een doelwit gevonden te hebben. Hij had altijd iets op haar aanwezigheid tegen gehad, waarschijnlijk omdat ze een meisje was.

      “Je zou in je vaders fort moeten zijn, meisje,” zei hij, “en het feestmaal moeten voorbereiden met de andere jonge, onwetende meisjes.”

      Leo, die naast Kyra stond, gromde naar Maltren, en Kyra legde een geruststellende hand op zijn kop.

      “En waarom is die wolf op ons trainingsveld toegestaan?” voegde Maltren toe.

      Anvin en Vidar wierpen Maltren een koude, harde blik toe. Ze kozen Kyra’s kant, en Kyra bleef glimlachend staan, wetende dat ze hun bescherming had en dat hij haar niet kon dwingen om te vertrekken.

      “Misschien moet je maar weer gaan trainen,” antwoordde ze spottend, “en je niet druk maken over het komen en gaan van een jong, onwetend meisje.”

      Maltren liep rood aan en wist niet wat hij moest zeggen. Hij draaide zich om en wilde wegstormen, maar niet zonder haar nog een trap na te geven.

      “Speren vandaag,” zei hij. “Je kunt maar beter uit de buurt blijven van echte mannen die met echte wapens gooien.”

      Hij draaide zich om en reed weg. Ze keek hem na. Haar vreugde om hier te zijn was getemperd door zijn aanwezigheid.

      Anvin wierp haar een meelevende blik toe en legde een hand op haar schouder.

      “De eerste les van een krijger,” zei hij, “is te leren leven met degenen die je haten. Of je het nu leuk vind of niet, je zult zij-aan-zij met hen vechten, en afhankelijk van hen zijn. Vaak komen de ergste vijanden niet van buitenaf, maar van binnen.”

      “En degenen die niet kunnen vechten, hebben teveel praatjes,” klonk een stem.

      Kyra draaide zich om en zag een grijnzende Arthfael naar hen toelopen. Hij koos haar kant, zoals hij altijd deed.

      Net als Anvin en Vidar was Arthfael een lange, trotse krijger met een kaal hoofd en een lange, ruwe zwarte baard. Hij had een zwak voor haar. Hij was één van de beste zwaardvechters, nauwelijks overtroffen, en hij nam het altijd voor haar op. Zijn aanwezigheid stelde haar op haar gemak.

      “Het zijn maar praatjes,” voegde Arthfael toe. “Als Maltren een betere krijger was geweest, zou hij zich meer druk maken om zichzelf dan om anderen.”

      Anvin, Vidar en Arthfael bestegen hun paarden en reden achter de anderen aan, en Kyra keek hen na. Waarom haatten sommige mensen? vroeg ze zich af. Ze wist niet of ze het ooit zou begrijpen.

      Terwijl ze over de velden galoppeerden, bewonderde Kyra de geweldige strijdpaarden. Ze kon niet wachten op de dag dat ze er zelf één had. Ze zag de mannen in cirkels over het veld rijden, langs de stenen muren, zag hoe hun paarden soms uitgleden in de sneeuw. De mannen namen speren aan die hen werden aangereikt door enthousiaste schildknapen, en wierpen ze naar doelwitten in de verte: