Морган Райс

Rebel, Gevangene, Prinses


Скачать книгу

me hierheen hebben gebracht?” zei hij, terwijl de twee die Thanos hadden gevonden naar voren liepen. “Een stervende soldaat van het Rijk in een wapenrusting die teveel glimt voor zijn eigen bestwil?”

      “Maar wel één van adel,” zei de oudere. “Dat zie je aan de wapenrusting.”

      “En hij is in zijn rug gestoken,” merkte de jongere op. “Door zijn eigen mannen, zo te zien.”

      “Dus hij is niet eens goed genoeg voor het tuig dat probeert ons eiland te bezetten?” zei de leider.

      Thanos keek toe terwijl de man naar hem toe liep en naast hem knielde. Misschien was hij van plan om af te maken wat de Tyfoon was begonnen. Geen soldaat van Haylon zou enige liefde hebben voor degenen die aan zijn kant van het conflict stonden.

      “Wat heb je je eigen mannen aangedaan dat ze hebben geprobeerd je te doden?” vroeg de nieuwkomer. Hij sprak zachtjes, zodat alleen Thanos hem kon horen.

      Thanos slaagde erin de kracht te vinden om zijn hoofd te schudden. “Ik weet het niet.” De woorden kwamen er schor en gebroken uit. Zelfs als hij niet gewond was geweest, hij lag al een hele tijd op het zand. “Maar ik wilde dit niet. Ik wilde hier niet vechten.”

      Met die woorden verdiende hij weer zo’n eigenaardige glimlach, die de wereld leek toe te lachen ondanks het feit dat er niets te lachen viel.

      “En daar ben je dan,” zei de nieuwkomer. “Je wilde niet deelnemen aan een invasie, maar je ligt op onze stranden in plaats van veilig thuis. Je wilde ons geen geweld bieden, maar het leger van het Rijk is op dit moment onze huizen aan het verbranden. Weet je wat er daar op het strand gaande is?”

      Thanos schudde zijn hoofd. Zelfs dat deed pijn.

      “We verliezen,” vervolgde de man. “Oh, we vechten hard genoeg, maar dat maakt niet uit. Niet met kansen als deze. De strijd raast voort, maar dat is alleen omdat de helft van mijn kant te koppig is om de realiteit onder ogen te zien. We hebben niet genoeg tijd voor dit soort afleidingen.”

      Thanos zag hoe de nieuwkomer één van zijn zwaarden trok. Hij zag er gemeen scherp uit. Zo scherp dat hij het waarschijnlijk niet eens zou voelen als hij hem door zijn hart boorde. Maar in plaats daarvan gebaarde hij ermee.

      “Jij en jij,” zei hij tegen de mannen, “neem onze nieuwe vriend mee. Misschien is hij de andere kant nog wat waard.” Hij grijnsde. “En zo niet, dat zal ik hem zelf afmaken.”

      Het laatste dat Thanos voelde waren de sterke handen die hem onder zijn oksels grepen en hem omhoogtrokken en mee sleurden. Toen gleed hij weer de duisternis in.

      HOOFDSTUK DRIE

      Berin voelde de pijn van verlangen terwijl hij over de weg naar huis liep, naar Delos. Het enige dat hem op de been hield waren de gedachten aan zijn familie—aan Ceres. De gedachte dat hij zijn dochter weer zou zien was genoeg om hem door te laten zetten, ondanks het feit dat de dagen van lopen hem zwaar vielen en de weg onder zijn voeten bezaaid was met sporen en stenen. Zijn botten werden er niet jonger op, en hij voelde zijn knie al steken van de reis. Het was slechts een toevoeging op alle kwalen die kwamen van een leven lang hameren op heet metaal.

      Maar het was het allemaal waard om weer thuis te zijn. Om zijn familie weer te zien. De hele tijd dat hij weg was geweest, was dat het enige waar Berin naar verlangd had. Hij kon het al voor zich zien. Marita zou aan het koken zijn, achterin hun bescheiden houten huisje, en de geur van het eten zou door de voordeur komen. Sartes zou ergens achter aan het spelen zijn, waarschijnlijk met Nesos die op hem lette, zelfs al zou zijn oudste zoon doen alsof hij dat niet deed.

      En Ceres zou er zijn. Hij hield van al zijn kinderen, maar met Ceres had hij altijd een speciale band gehad. Zij was degene geweest die hem in zijn smederij had geholpen, degene die het meest op hem leek, en die het meest geneigd was in zijn voetsporen te treden. Marita en de jongens achterlaten was een pijnlijke verplichting geweest, maar nodig omdat hij voor zijn familie wilde zorgen. Ceres achterlaten had gevoeld alsof hij een deel van zichzelf had achtergelaten.

      Nu was het tijd om het terug te krijgen.

      Berin wenste alleen dat hij beter nieuws bracht. Hij liep over het grindpad dat naar hun huis liep, en hij fronste; het was nog geen winter, maar dat zou het spoedig worden. Hij was van plan geweest om te vertrekken en werk te vinden. De adel had altijd smeden nodig om wapens te smeden voor haar wachters, haar oorlogen, haar Killings. Maar het bleek dat ze hem niet nodig hadden. Ze hadden hun eigen mannen. Jongere, sterkere mannen. Zelfs de koning die om zijn werk had gevraagd, bleek Berin gewild te hebben zoals hij tien jaar geleden was.

      De gedachte deed pijn, maar hij had kunnen weten dat ze geen behoefte zouden hebben aan een man met meer grijs dan zwart in zijn baard.

      Het zou meer pijn hebben gedaan als het niet had betekent dat hij naar huis kon. Thuis was wat belangrijk was voor Berin, al was het weinig meer dan een vierkant van ruw gezaagde houten muren, bedekt met een dak van turf. Thuis draaide om de mensen die er wachtten, en de gedachte aan hen was genoeg om hem zijn pas te doen versnellen.

      Maar toen hij de top van een heuvel bereikte en hij het huis in zicht kreeg, wist Berin dat er iets mis was. Zijn maag draaide zich om. Berin wist hoe thuis voelde. Ondanks de dorheid van het omringende land, was thuis een plek die gevuld was met leven. Er was altijd lawaai, of het nu vreugdevol of ruziënd was. En rond deze tijd van het jaar groeiden er altijd ten minste een paar gewassen op het terrein rond het huis, groenten en kleine bessenstruiken, winterharde dingen die ervoor zorgden dat ze altijd in elk geval iets te eten hadden.

      Dat was niet wat hij voor zich zag.

      Berin begon te rennen, voor zover dat lukte na zo’n lange wandeling. Het gevoel dat er iets mis was knaagde aan hem, en het voelde alsof één van zijn bankschroeven zich om zijn hart klemde.

      Hij bereikte de deur en gooide hem wijd open. Misschien, dacht hij, zou alles goed komen. Misschien hadden ze hem al zien aankomen en wilden ze hem verrassen.

      Het was schemerig binnen, de ramen aangekoekt met viezigheid. En daar was iemand.

      Marita stond in de woonkamer, roerend in een pan die Berin veel te zuur rook. Ze draaide zich naar hem om toen hij naar binnen stormde, en op dat moment wist Berin dat hij gelijk had. Er was iets mis. Er was iets heel erg mis.

      “Marita?” begon hij.

      “Echtgenoot.” Zelfs de vlakke manier waarop ze dat zei vertelde hem dat niets was zoals het zou moeten zijn. Alle andere keren dat hij weg was geweest, had Marita haar armen om hem heen geslagen zodra hij binnen was. Ze was altijd zo vol leven geweest. Maar nu leek ze…leeg.

      “Wat is er aan de hand?” vroeg Berin.

      “Ik weet niet waar je het over hebt.” Weer was er minder emotie dan er had moeten zijn, alsof er iets in zijn vrouw was gebroken, iets dat alle vreugde had laten ontsnappen.

      “Waarom is het niet zo… zo stil?” wilde Berin weten. “Waar zijn onze kinderen?”

      “Ze zijn er nu niet,” zei Marita. Ze wendde zich weer tot de pan alsof er niets aan de hand was.

      “Waar zijn ze dan?” Berin wilde het niet loslaten. Hij kon geloven dat de jongens naar de dichtstbijzijnde rivier waren gegaan of taken te doen hadden, maar ten minste één van zijn kinderen had hem thuis moeten zien komen, er geweest moeten zijn om hem te begroeten. “Waar is Ceres?”

      “Oh ja,” zei Marita, en nu kon Berin de bitterheid in haar stem horen. “Natuurlijk vraag je naar haar. Niet naar hoe het met mij gaat. Of met je zoons. Haar.”

      Berin had zijn vrouw nog nooit zo horen praten. Oh, hij had altijd geweten dat er iets hards in Marita zat, dat ze meer om zichzelf gaf dan om de rest van de wereld, maar nu klonk het alsof haar hart in as was veranderd.

      Marita leek te kalmeren, en de snelheid waarmee dat gebeurde wekte argwaan op bij Berin.

      “Wil je weten wat je geliefde dochter heeft gedaan?” zei ze. “Ze is weggelopen.”

      Berins