Margreet Kwakernaak

Niederländisch für Dummies


Скачать книгу

="u03fee6b1-27f5-56b7-92a5-3d0d3a6e8e2a">

      

      Schummelseite

      HILFREICHE FRAGEN

       Sprechen Sie Deutsch? Spreekt u Duits? (ßpreekt ü dèüjtß)

       Können Sie mir helfen? Kunt u mij helpen? (könnt ü mäij häll-pèn)

       Wo sind die Toiletten? Waar zijn de toiletten? (waar ßäjn dè twa-lätt-tèn)

       Wie viel kostet das? Hoeveel kost dat? (hu-veel kosst datt)

       Wo finde ich …? Waar vind ik …? (waar vinnt ick)

       Wann öffnen Sie? Hoe laat gaat u open? (hu laat chaat ü oo-pèn)

       Wann schließen Sie? Hoe laat gaat u dicht? (hu laat chaat ü dicht)

       Können Sie etwas langsamer sprechen? Kunt u wat langzamer praten? (könnt ü watt lang-saa-mèr praa-tèn)

       Können Sie das wiederholen? Kunt u dat herhalen? (könnt ü datt härr-haa-lèn)

      DIE WICHTIGSTEN REDEWENDUNGEN

       Hallo! Hallo! (hall-loo)

       Hi! Hoi! (heu)

       Guten Morgen! Goedemorgen! (chu-dè-morr-chèn)

       Guten Tag! Goededag! (chu-dè-dach)

       Guten Abend! Goedenavond! (chu-dè-naa-vonnt)

       Auf Wiedersehen! / Tschüss! Tot ziens! (tott sienß) / Dag! (dach) / Doei! (duij) / Doeg! (duuch)

       Bitte sehr! (gesiezt) Alstublieft! (all-ßtü-blieft)

       Bitte sehr! (geduzt) Alsjeblieft! (all-schè-blieft)

       Danke! (gesiezt) Dank u (wel)! (dank-ü-(wäll))

       Danke! (geduzt) Dank je (wel)! (dank-jè-(wäll))

       Danke! Bedankt! (bè-dankt)

       Verzeihung! Neem me niet kwalijk (neem mè niet kwaa-lèk) / Sorry! (ßorr-rie)

       Entschuldigung, wo ist …? Sorry, waar is …? (ßorr-rie, waar iss …)

      UM HILFE BITTEN

       Hilfe! Help! (hällp)

       Ruf die 112 an! Bel 112! (bäll een een twee)

       Polizei! Politie! (poo-lie-zie)

       Feuerwehr! Brandweer! (brannt-weer)

       Hol einen Arzt! Haal een dokter! (haal èn dock-tèr)

       Ich bin krank! Ik ben ziek! (ick bänn sieck)

       Jemand hat mein … gestohlen! Iemand heeft mijn … gestolen! (ie-mannt heeft mäijn … chè-ßtoo-lèn)

       Wo ist das Krankenhaus? Waar is het ziekenhuis? (waar iss èt sie-kèn-hèüjß)

      TAGE UND MONATE

Die Tage, de dagen (dè daa-chèn): Die Monate, de maanden (dè maan-dèn):
Montag maandag (maan-dach)Dienstag dinsdag (dinnß–dach)Mittwoch woensdag (wunnß-dach)Donnerstag donderdag (donn-dèr-dach)Freitag vrijdag (vräij-dach)Samstag zaterdag (saa-tèr-dach)Sonntag zondag (sonn-dach) Januar januari (ja-nü-waa-rie)Februar februari (fee-brü-waa-rie)März maart (maart)April april (a-prill)Mai mei (mäij)Juni juni (jü-nie)Juli juli (jü-lie)August augustus (au-chöss-töss)September september (ßäpp-tämm-bèr)Oktober oktober (ock-too-bèr)November november (noo-vämm-bèr)Dezember december (dee-ßämm-bèr)

      DIE GRUNDZAHLEN

0 nul (nöll) 14 veertien (veer-tien) 25 vijfentwintig (väijf- èn-twinn-tèch)
1 een (een) 15 vijftien (väijf-tien) 30 dertig (därr-tèch)
2 twee (twee) 16 zestien (säss-tien) 40 veertig (veer-tèch)
3 drie (drie) 17 zeventien (see-vèn-tien) 50 vijftig (väijf-tèch)
4 vier (vier) 18 achttien (acht-tien) 60 zestig (säss-tèch)
5 vijf (väijf) 19 negentien (nee-chèn-tien) 70 zeventig (see-vèn-tèch)
6 zes (säss) 20 twintig (twinn-tèch) 80 tachtig (tach-tèch)
7 zeven (see-vèn) 21 eenentwintig (een-èn-twinn-tèch) 90 negentig (nee-chèn-tèch)
8 acht (acht) 100 honderd (honn-dèrt)
9 negen (nee-chèn) 22 tweeëntwintig (twee-jèn-twinn-tèch) 200 tweehonderd (twee-honn-dèrt)
10 tien (tien) 300 driehonderd (drie-honn-dèrt)
11 elf (ällf) 23 drieëntwintig (drie- jèn-twinn-tech) 400 vierhonderd (vier-honn-dèrt)
12 twaalf (twaalf) 24 vierentwintig (vier- èn-twinn-tèch) 500 vijfhonderd (väijf-honn-dèrt)