Wet op de rechtsbijstand
WRB
23.12.1993
Geldend op 01-03-2012
Aanhef
Wet van 23 december 1993, houdende regelen omtrent de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede ter uitvoering van artikel 18, tweede lid, van de Grondwet, wenselijk is nieuwe wettelijke regels vast te stellen omtrent de verstrekking door de overheid van gefinancierde rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Begripsbepalingen
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bestuur: het bestuur, bedoeld in artikel 3;
heffingvrij vermogen: het heffingvrij vermogen, bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
inkomen: het inkomen, zoals berekend ingevolge de artikelen 34a tot en met 34d;
inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
Kaderwet: de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;
mediation: het bemiddelen in een geschil waarbij een neutrale bemiddelingsdeskundige de onderhandelingen tussen de rechtzoekende en zijn wederpartij begeleidt teneinde vanuit hun werkelijke belangen tot gezamenlijk gedragen en voor ieder van hen optimale resultaten te komen;
mediator: de mediator als bedoeld in artikel 33a;
Onze Minister: Onze Minister van Justitie;
peiljaar: het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om een toevoeging wordt gedaan;
raad: de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in Hoofdstuk II;
raad van advies: de raad van advies, bedoeld in artikel 6;
rechtsbijstand: rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld;
rechtsbijstandverlener: de advocaat, de medewerker van de voorziening voorzover belast met de verlening van rechtsbijstand en de personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c;
rechtshulp: het verlenen van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudige juridische adviezen waarbij geen sprake is van vertegenwoordiging van de rechtzoekende, alsmede het met het oog op het verlenen van deze rechtsbijstand verstrekken van informatie, analyseren en verduidelijken van een probleem en het verwijzen naar terzake doende instanties en rechtsbijstandverleners;
rechtzoekende: degene die op grond van onvoldoende financiële draagkracht aanspraak kan maken op rechtsbijstand of mediation, voorzover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld, alsmede degene die zijn schade wil vorderen als slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf;
toevoeging: de toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 24, eerste lid, of mediation als bedoeld in artikel 33a;
vermogen: het gemiddelde van de rendementsgrondslagen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001;
voorziening: een door het bestuur ingerichte voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of 8, tweede lid.
2. [Vervallen.]
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder advocaten mede verstaan de personen, bedoeld in artikel 16h van de Advocatenwet.
Hoofdstuk II. De raad voor rechtsbijstand
§ 1. Algemeen
Artikel 2
1. Er is een raad voor rechtsbijstand.
2. De raad heeft zijn zetel te Utrecht en vestigingen in de hoofdplaatsen van de ressorten van de gerechtshoven.
3. De raad bezit rechtspersoonlijkheid.
4. De raad heeft een bestuur en een raad van advies.
5. Het bestuur kan na goedkeuring van Onze Minister een nevenvestiging openen.
§ 2. Het bestuur
Artikel 3
1. Aan het hoofd van de raad voor rechtsbijstand staat het bestuur. Het bestuur vertegenwoordigt de raad in en buiten rechte.
2. Het bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder een voorzitter. Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van advies.
3. De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaren. Zij kunnen na afloop van deze periode aansluitend tweemaal opnieuw worden herbenoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaren. Onze Minister wijst de voorzitter aan.
Artikel 4
1. Het bestuur besluit met volstrekte meerderheid van uitgebrachte stemmen. Elk lid heeft één stem. Indien de stemmen staken beslist de voorzitter.
2. Het bestuur stelt bij reglement in ieder geval regels omtrent zijn werkwijze, procedures en besluitvorming alsmede de vertegenwoordiging van het bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid.
3. Het bestuur verstrekt, onverminderd zijn verplichtingen jegens Onze Minister ingevolge artikel 20 van de Kaderwet, desgevraagd inlichtingen aan de raad van advies. Artikel 20 van de Kaderwet is van overeenkomstige toepassing.
§ 3. De raad van advies
Artikel 5
1. De artikelen 9, 11 tot en met 14, 18, 20, 21, 23, 39, eerste lid, en 41 van de Kaderwet zijn van overeenkomstige toepassing op de raad van advies, met dien verstande dat:
a. onder bezoldiging of schadeloosstelling als bedoeld in artikel 14 van de Kaderwet wordt verstaan: vacatiegeld; en
b. de raad van advies het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet tezamen met het jaarverslag van het bestuur kan uitbrengen.
2. De raad van advies bestaat uit ten hoogste vijf leden, die voor een periode van ten hoogste vier jaren worden benoemd. Zij kunnen na afloop van deze periode aansluitend eenmaal opnieuw worden herbenoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaren. Onze Minister wijst de voorzitter aan.
Artikel 6
1. De raad van advies ziet toe op de algemene gang van zaken in de raad en kan Onze Minister daarover adviseren.
2. Bij de vervulling van zijn taak richt de raad van advies zich naar het belang van de raad, waaronder het belang van de behoorlijke vervulling van de bij of krachtens de wet aan het bestuur opgedragen taken.
3. De raad van advies stelt bij reglement in ieder geval regels omtrent zijn werkwijze, procedures en besluitvorming.
Artikel