Aristophanes

De Ridders


Скачать книгу

de verkoopers van worst schenkt macht en aanzien de godheid,

      „Wen ze niet liever besluiten om steeds dóór worst te verkoopen.”

      Worstverkooper.

      Slaat dàt nu op mij? leg dat ereis uit, m’n beste vrind.

      Tweede Slaaf.

      „Adelaar van leêr” is de Paphlagoniër dien je kent.

      Worstverkooper.

      En wat is „kromsnavelig?”

      Tweede Slaaf.

      En wat is „kromsnavelig?” Dat heeft ongeveer den zin,

      205Dat hij met zijn handen, als een snavel, alles gapt.

      Worstverkooper.

      En wat is de „draak?”

      Tweede Slaaf.

      En wat is de „draak?” O, dat is duidelijk als de zon.

      Een draak is lang, en ook een worst is altijd lang,

      En bloed verslindt een worst zoowel als iedre draak.

      Hij meent dus dat de draak den leêren adelaar

      210Zal overwinnen, „wen hij niet geeft om zijn geklets.”

      Worstverkooper.

      Dat wen, daar kan ik aan wennen! maar ik sta verbaasd,

      Hoe iemand als ik het heele volk regeeren kan!

      Tweede Slaaf.

      Een makkelijk werkje! Ga maar door met je beroep!

      Haal alle zaken, of het een worst is, door mekaar,

      215Ja alles, en geef altijd maar aan ’t volk zijn vet,

      Dan houdt je het zoet met woordjes uit de keukentaal.

      Volksleiderstalenten heb je overigens genoeg:

      Een stem als een oordeel, lage komaf, aan de markt gewend,

      Dat ’s alles wat er voor een staatsman noodig is!

      220Het Delfisch orakel, en de andre, stemmen saam.

      Zet gauw een krans op, en offer aan God Domkop nu!

      Overwin dien andren kerel.

      Worstverkooper.

      Overwin dien andren kerel. Maar wie staat mij bij

      In dit gevecht? de goede standen zijn bang voor hem,

      En ’t arme volk, dat rilt en beeft al voor z’n stem.

      Tweede Slaaf.

      225Er zijn nog duizend ridders, heele flinke lui,

      Die haten hem, en helpen ù door dik en dun,

      Dan verder alle burgers die ontwikkeld zijn,

      En van het publiek hier ieder die fatsoenlijk is,

      En ik met hen, en de godheid zelf zal mèt u zijn.

      230Wees maar niet bang, z’n tronie is niet nagevolgd!

      Geen van de kappers heeft, uit pure vrees voor hem,

      Z’n masker durven maken. Toch zal iedereen

      Hem gauw herkennen. Het publiek is slim genoeg.

      (De Paphlagoniër komt naar buiten).

      Worstverkooper.

      O wee, o wee, daar komt de Paphlagoniër.

      Zesde tooneel

      Dezelfden. De Paphlagoniër.

      Paphlagoniër.

      235Je zult er geen pleizier van hebben, bij de goôn.

      Dat jullie tegen ’t volksbestuur zoo samenzweert!

      Wat moet hier toch die beker uit Chalkidike?

      Jelui wilt zeker den afval der Chalkidiërs?

      Naar den donder, naar den bliksem, ontrouw slaventuig.

      Tweede Slaaf.

      (tot den worsthandelaar)

      240Wat vlucht je? waarom blijf je niet? o edele

      Koopman in worsten laat den staat niet in den steek!

      (tot het koor:)

      Komt te hulp, o eedle ridders. Simon en Panaetios!

      Nu is ’t tijd, rukt allen aanstonds naar den rechtervleugel op!

      (tot den worstverkooper)

      Zie, men nadert. Op, verdedig u en keer terstond weerom!

      245Uit dien stofwolk kunt gij leeren dat men oprukt allen saam!

      Kom te hulp dan, en verdrijf hem, jaagt hem samen op de vlucht!

      (De worsthandelaar keert terug, en valt met Demosthenes samen den Paphlagoniër aan, terwijl het koor de dansplaats binnentrekt).

      (Het koor van 24 ridders trekt, in twee deelen gesplitst, de dansplaats binnen).

      Zevende tooneel

      De vorigen. Het koor.

      Koor

      (eerste halfkoor).

      Sla den schelm, den grooten deugniet, ridderstandbezwadderaar,

      Tollenaar, slokop en vraatziek, alverslinder als een kolk,

      Ja, een schelm, een schelm der schelmen; dikwijls dient dat woord gezegd,

      250Sla hem, geef hem op zijn baadje, en gooi alles op den kant,

      Haat hem, zooals wij hem haten, val hem aan en schreeuw maar toe,

      Laat hem niet den dans ontsnappen, want geen uitweg is hem vreemd,

      En hij zal zijn biezen pakken als de slimme Eukrates.

      De Paphlagoniër.

      255O, mijn beste heeren rechters, kwartjesvinders zooals ik,

      Die ik help aan uw bestaantje, ’t zij ik recht of onrecht schreeuw,

      Komt te hulp, ik word geslagen door een samenzweerderstroep!

      Koor

      (tweede halfkoor).

      Dat verdien je, staatsgeldvreter, vóór het lot nog heeft beslist!

      Jij, die alle ambtenaren uitknipt als een stuk citroen,

      260En bevoelt als waren ’t vruchten, rijp of onrijp naar den tast,

      En als je iemand hebt gevonden, die bij de bondgenooten hoort,

      Haal j’ ’m uit den Chersonesos, en je pakt terstond hem aan,

      Tot j’ ’m onder hebt gekregen en geheel vernietigd hebt!

      Jij! je aast op alle burgers, die nog dommer zijn dan jij,

      265Mits ze rijk zijn, niet fatsoenlijk, komen ze in je kraam te pas!

      Paphlagoniër.

      Ga jelui mij óók vervolgen? Juist voor jullie krijg ik slaag!

      Want ik wou juist voor gaan stellen, dat het méér dan billijk is

      Om een standbeeld op te richten voor den dapp’ren ridderstand.

      Koor.

      Wat