Ernest Henry Shackleton

Het dichtste bij de Zuidpool


Скачать книгу

nry Shackleton

      Het dichtste bij de Zuidpool / De Aarde en haar Volken, 1909

      Luitenant Shackleton’s eigen verhaal.

      Wat de heele wereld vurig verlangd heeft te lezen, vertelt luitenant Shackleton in het Septembernommer van “Pearson’s Magazine”, het volledig verhaal uit zijn eigen pen van de gedenkwaardige Zuidpoolexpeditie, die de Britsche vlag plantte slechts 97 mijlen van de Zuidpool, na een sledereis van 800 mijlen vol ongeëvenaarde moeilijkheden en gevaren door het meest verlaten en onherbergzame land ter wereld. Wat hij geeft, is de eenvoudige mededeeling van verbazingwekkende feiten, een record van menschelijk uithoudingsvermogen en een heldenstuk, eenig in de historie der ontdekkingsreizen.

      Na mijn terugkomst van de Nationale Zuidpoolexpeditie, luidt het verhaal, gevoelde ik, dat de roepstem van het Zuiden niet van mij liet.

      De groote ijsbarrière, van 70 tot 200 voet hoog en bijna 300 Engelsche mijlen lang.

      Ik wist, dat er nog veel te ontdekken viel, en ook heden nog wacht er een massa exploratiewerk, in dit minst bekende gedeelte van de oppervlakte der aarde. Daarom besloot ik, een poging te wagen tot het organizeeren van een nieuwe expeditie met het doel, onze algemeene kennis der Antarctis uit te breiden en te trachten, de Zuidpool te bereiken.

      Ik hoopte, door aan de expeditie een flinken staf van wetenschappelijke mannen te verbinden, aan het geografisch onderzoek ook belangrijk werk toe te voegen in verschillende takken van wetenschap. Er was gelegenheid voor een verbazende hoeveelheid nauwkeurige onderzoekingen in verband met de biologische toestanden in het Zuidpoolgebied en eveneens op de gebieden van geologie, meteorologie en verwante wetenschappen. Wij wisten, dat de kust van Victorialand zich verder uitstrekte dan tot 83 graden Z. B. en dat er land was aan het oostelijk uiteinde van de Groote IJsbarrière, want bij de Nationale Zuidpoolexpeditie hadden we de omtrekken van bergen en rotsen flauw door de vallende sneeuw zien heenschemeren. Op Koning Edward VII-land, dat van kapitein Scott dien naam had gekregen, had ik, eer ik Lyttelton op Nieuw-Zeeland verliet, gehoopt, mijn winterkwartier te kunnen opslaan. Zooals men later zal zien, werd ik genoodzaakt, dat plan op te geven.

      De eerste moeilijkheid, die zich aan mij voordeed, was die, om de noodige geldmiddelen te krijgen, een zaak van het allergrootste belang. Na herhaald uitstel kreeg ik steun genoeg, om te kunnen bekend maken, dat er een nieuwe Antarctische expeditie zou worden uitgerust. Dat was in Februari 1907, en op den 7den Augustus 1907 vertrok de “Nimrod” van Torquay, uitgerust op zoodanige wijze, als de beschikbare geldmiddelen toelieten.

      Ons scheepje was een walvischvaarder van veertig jaar oud, goed geschikt voor het ruwe werk tusschen het ijs. De uitrusting voor een Poolexpeditie vereischt veel zorg en nadenken, omdat, als eenmaal de beschaving achter u ligt, het niet mogelijk is, het ontbrekende aan te vullen en een geringe vergeetachtigheid de ernstigste gevolgen kan hebben. Enkele woorden omtrent onze uitrusting zullen den lezer dus belang inboezemen. Het eerste, waar het op aan kwam, was een hut, die als winterkwartier kon dienen, daar het niet in het voornemen lag, de “Nimrod” in het ijs te laten blijven. Het schip zou naar Nieuw-Zeeland terugkeeren, na de expeditie en de voorraden te hebben afgezet.

      De hut was van hout opgetrokken en werd in secties mee naar het Zuiden genomen, alle zorgvuldig gemerkt, zoodat ze met spoed zou kunnen worden in elkaar gezet bij aankomst in het winterkwartier. De buitenafmetingen van de hut waren 19 bij 33 bij 12 voet, en ze was bekleed met kurk en vilt ter bescherming tegen de koude. Het oorspronkelijk plan was geweest, dat de aan wal gaande groep zou bestaan uit twaalf man; maar ten slotte werd dit aantal verhoogd tot vijftien, waardoor wij het in de winterkwartieren niet al te ruim hadden.

      De vraag van het voedsel was er een van het allerhoogste belang. Wij gingen naar de beste kantoren en kregen alles van uitstekende hoedanigheid. De uiterste zorg werd ervoor gedragen, dat het eten gezond en goed was, maar ook, dat het passend zou zijn voor de behoeften in de Zuidpoolstreken, en het gevolg is geweest, dat we de expeditie hebben voltooid zonder een enkel geval van ziekte, dat aan onzen voorraad moest worden toegeschreven. Meel en zoetigheden, als jams, heldere stroop, suiker, ingemaakte vruchten en gedroogd fruit, speelden een hoofdrol in het door ons meegenomene, want bij de felle kou in de Poolstreken heeft men een natuurlijk verlangen naar zoetigheid en naar zulke gerechten als puddingen, van meel bereid. We hadden ook voorraden van vleesch in bussen, visch enz., maar we vervingen dikwijls die zaken door het gebruik van zeehondenvleesch in den winter, daar het versche vleesch ertoe meewerkte, den vijand van alle poolvaarders, de gevreesde scorbut, op een afstand te houden. Het voornaamste voedingsartikel voor de slede-expedities was pemmikan of gedroogd vleesch, dat we uit Kopenhagen hadden betrokken, en bovendien hadden we veel preparaten van specialen aard, bestemd, om een maximum aan voedingswaarde te geven bij een minimum gewicht. Daar zal ik later nog op terugkomen.

      We voorzagen ons van dikke Jaegerstoffen, en daarover heen droegen we dun Burberrygoed, waar de wind niet door drong en dat inderdaad uitstekend bleek te beschermen tegen de ijskoude stormen. We hadden ook wel de zware pilokleeren, die door andere expedities werden gebruikt, maar nadat we op de sledereizen in het voorjaar eenige proeven ermee hadden gedaan, besloot ik, dat we die zware kleeding niet zouden aantrekken op den tocht naar de Zuidpool. Het besparen of uitwinnen van gewicht was immers een zaak van het allergrootste belang.

      De hoofdbedekking was altijd een punt van veel zorg, en ieder Poolonderzoeker tracht weer een methode te bedenken, om te beletten, dat zijn gezicht bevriest. Het is niet doenlijk, het voorste gedeelte van het gezicht te bedekken, want het vocht van den adem zou tegen de bedekking bevriezen, en dan zou het kwaad al gebeurd zijn. Om in de hut te dragen in het winterkwartier hadden we dikke russische vilten laarzen en voor het gebruik op den tocht Laplandsch schoeisel, groote laarzen van rendiervel met de harige zij naar buiten. Daarin legden we droog gras, dat de vochtigheid der voeten moest absorbeeren, en dan was er nog ruimte voor de voeten en drie of vier paar dikke sokken. Die groote laarzen waren met zacht band om het been vastgebonden, om ze op hun plaats te houden.

      Slaapzakken van Jaegerwol en dekens werden in de hut gebruikt, terwijl we voor gebruik onderweg slaapzakken hadden van rendiervel met het bont van binnen. Onze tenten waren gemaakt van licht Willesdensch zeildoek en waren over vijf palen heengetrokken van bamboes, aan den top te zamen gebonden. Drie palen werden naar de windzijde en twee naar de lijzij geplaatst, waar de deur was, een ronde opening, die van binnen kon worden dichtgebonden. Sneeuw werd opgestapeld rondom het sneeuwtapijt op den vloer van de tent, om alles behagelijk te houden.

      De sleden waren gewijzigde modellen van de Discovery-sleden. Ze waren elf voet lang, gemaakt in Noorwegen van een daarvoor speciaal uitgezocht hout, en ze wogen omstreeks zestig pond ieder, met de touwen en de blikken met olie. De wijze, waarop ze het ruwe werk op het ijs verrichtten, was boven allen lof verheven. Petroleumlampen van het Frimusmodel en petroleum waren meegenomen voor de slede-expedities, en het kookgereedschap was van aluminium. Dat belangrijk deel van de uitrusting bleek goed te voldoen, want bij een temperatuur ver beneden nul konden wij sneeuw in twintig minuten in kokend water veranderen. Een kachel voor kolen en een acetyleengaskachel werden in het winterkwartier gebruikt, en een voorraad steenkool was uit de “Nimrod” ontscheept.

      Iets nieuws was het gebruik van mantsjoerijsche paardjes en van een automobiel. Die ponies zijn waarschijnlijk de gehardste dieren in de wereld. Ze waren er aan gewend, te leven en te werken onder omstandigheden van buitengewone koude en te reizen over sneeuw en ijs, en hun geneigdheid, om alles maar te verslinden, waar ze hun tanden in konden zetten, bracht ons dikwijls in verlegenheid. Ze aten hun tuig op of elkaars staarten, als hun daar maar de gelegenheid voor werd gegeven. Ik had vijftien van die paardjes uit een mantsjoerijsch dorp gekregen, en na een lange reis werden ze te Port Lyttelton aan wal gezet in Nieuw-Zeeland. Toen moesten ze gedresseerd worden, en dit werk stelde aan de bekwaamheid en de wilskracht van een paar nieuw-zeelandsche paardenkoopers hooge eischen.

      Ten slotte koos ik de beste tien ponies en scheepte ze in op de “Nimrod” voor de reis naar het antarctisch gebied. De automobiel was een nieuwe Arroll Johnston, bijzonder geschikt gemaakt voor de beproeving der lastigste wegen bij zeer lage temperaturen, en hoewel ze niet kon worden gebezigd op de zachte sneeuw van de IJsbarrière, deed ze goede diensten bij het trekken van de sleden over het zee-ijs. De wetenschappelijke uitrusting was