zo’n harde toon niet bedoeld. Integendeel, ze vond zijn aanraking heerlijk, net als het feit dat hij nog steeds zo beschermend was. Ze had hem willen bedanken, maar zoals gewoonlijk, had ze het verpest en zei ze precies het verkeerde op het verkeerde tijdstip.
Wat een verschrikkelijk eerste indruk als de nieuwe Caitlin. Ze kon haar mond maar niet houden. Er waren duidelijk dingen die nooit veranderden, zelfs niet met onsterfelijkheid.
Ze ging zitten en wilde haar hand op zijn schouder leggen en zich verontschuldigen toen ze plotseling een gehuil hoorde en een harige wolk in haar gezicht voelde. Ze leunde achterover en besefte wat het was.
Rose. Haar wolfpup. Rose spring in Caitlins armen. Rose jankte van opwinding en likte Caitlins gezicht. Caitlin kon niet anders dan in lachen uitbarsten. Ze knuffelde Rose, trok haar terug en keek naar haar.
Ze was nog een pup, maar Rose was al wel gegroeid; ze was groter dan Caitlin zich herinnerde. Caitlin herinnerde zich de laatste keer dat ze Rose had gezien, in King’s Chapel, bloedend op de vloer, neergeschoten door Samantha. Ze had zeker geweten dat Rose dood was.
“Ze heeft het gered,” zei Caleb, zoals altijd haar gedachten lezend. “Ze is sterk. Net als haar moeder,” voegde hij met een glimlach toe.
Caleb moest hen beiden al die tijd in de gaten hebben gehouden.
“Hoe lang ben ik bewusteloos geweest?” vroeg Caitlin.
“Een week,” zei Caleb.
Een week, dacht Caitlin. Ongelooflijk.
Ze voelde zich alsof ze jaren in coma had gelegen. Alsof ze was gestorven en weer tot leven gekomen, maar in een nieuwe vorm. Ze voelde zich schoongewassen, alsof ze haar leven met een schone lei was begonnen.
Maar ze herinnerde zich alle gebeurtenissen en besefte dat een week ook een eeuwigheid was. Ze hadden het Zwaard gestolen. En haar broertje, Sam, was ontvoerd. Een hele week was voorbij gegaan. Waarom was Caleb niet achter hen aan gegaan? Elke minuut telde.
Caleb stond op, en Caitlin volgde zijn voorbeeld. Ze stond tegenover hem en keek hem in de ogen. Haar hart begon te bonzen. Ze wist niet wat ze moest doen. Wat was het protocol, de etiquette, nu ze allebei ware vampiers waren? Nu hij degene was die haar had veranderd? Waren ze een stel? Hield hij nog steeds zoveel van haar nu zij van zijn ras was? Nu ze voor altijd samen zouden zijn?
Ze voelde zich zenuwachtiger dan ooit tevoren, alsof er meer op het spel stond.
Ze reikte omhoog en legde zacht een hand op zijn wang.
Hij keek haar in haar ogen en zijn ogen glommen in het maanlicht.
“Dank je welk,” zei ze zachtjes.
Ze had willen zeggen: ‘Ik houd van je’, maar het was er niet goed uitgekomen. Ze had willen vragen: ‘Zal je voor altijd bij me blijven? Houd je nog steeds van me?
Maar ondanks alles, ondanks al haar nieuwe krachten, had ze niet de moed om dat te zeggen. Ze kon tenminste hebben gezegd: ‘Dank je wel dat je me hebt gered, of: ‘Dank je wel dat je me hebt verzorgd’, of: ‘Dank je wel dat je er voor me was’. Ze wist hoeveel hij had opgegeven om hier te zijn, hoeveel hij had opgeofferd. Maar alles dat ze wist uit te brengen was: Dank je wel.
Hij glimlachte langzaam, reikte omhoog met een hand en veegde zachtjes het haar uit haar gezicht en stopte het achter haar oor. Toen liet hij zijn zachte hand over haar gezicht lopen terwijl hij haar bestudeerde.
Ze vroeg zich af was hij dacht. Wilde hij zijn eeuwige liefde aan haar betuigen? Zou hij haar kussen?
Ze voelde wat hij nu wilde gaan doen en werd plotseling nerveus: voor wat hun nieuwe leven zou zijn, voor wat er zou gebeuren als het niet zou werken. Dus in plaats van genieten van het moment, moest ze het zo nodig weer verpesten door haar stomme mond open te doen terwijl ze hem juist gesloten wilde houden.
“Wat is er met het Zwaard gebeurd?” vroeg ze.
Zijn gezichtsuitdrukking veranderde plotseling. Van een blik van liefde, van passie, ging hij naar grote zorgen. Ze zag het binnen een tel gebeuren, als een donkere wolk die door de zomerlucht snijdt.
Hij draaide zich om en zette enkele stappen naar de rand van de wal, met zijn rug naar haar toe, en keek uit over de rivier.
Je bent zo’n idioot, dacht ze bij zichzelf. Waarom moest je nou weer praten? Waarom liet je hem je niet gewoon kussen?
Ze gaf om het Zwaard, dat was waar, maar nog niet half zoveel als ze om hem gaf. Om hen, als stel. Maar ze had het moment verpest.
“Ik ben bang dat het Zwaard weg is,” zei Caleb zachtjes, nog steeds met zijn rug naar haar gekeerd. “Het is gestolen. Eerst door Samantha, toen door Kyle. Ze wisten ons te verrassen. Ik had niet op hen gerekend. Dat had ik wel moeten doen.”
Caitlin liep naar hem toe, ging naast hem staan en legde zacht een hand op zijn schouder. Ze hoopte dat ze zijn humeur opnieuw kon veranderen.
“Gaat alles goed met je volk?” vroeg ze.
Hij draaide zich om en keek haar aan, nog bezorgder dan eerst.
“Nee,” zei hij vlak. “Mijn verbond verkeert in groot gevaar. En elk moment dat ik wegblijf groeit het gevaar.”
Caitlin dacht na.
“Waarom ben je dan niet naar hen toe gegaan?” vroeg ze.
Maar ze wist het antwoord al, nog voor hij het zei.
“Ik kon je niet achterlaten,” zei hij. “Ik moest zeker weten dat alles goed met je was.”
Was dat alles? dacht Caitlin. Wilde hij alleen weten of alles goed met haar ging? En als ze hersteld was, zou hij dan zomaar weggaan?
Aan de ene kant voelde Caitlin een enorme golf liefde voor hem, wetend wat hij had opgeofferd. Maar aan de andere kant vroeg ze zich af of hij zich alleen zorgen maakte over haar gezondheid, en niet over hen als stel.
“Dus…,” begon Caitlin, “nu je weet dat het goed met me gaat …ga je zomaar weg?”
Het was er te hard uitgekomen. Wat bezielde haar? Waarom kon ze niet aardiger, subtieler zijn, zoals hij was geweest? Ze meende het zeker niet. Het kwam er allemaal gewoon verkeerd uit. Wat ze had willen zeggen was: Verlaat me alsjeblieft nooit.
“Caitlin,” begon hij zachtjes, “ik wil dat je het begrijpt. Mijn familie, mijn volk, mijn verbond… ze zijn in groot gevaar. Het Zwaard is daar ergens, in de verkeerde handen. Ik moet terug naar hen. Ik moet hen redden. Eigenlijk had ik een week geleden al moeten gaan… En nu ik zie dat je hersteld bent, tja… Het is niet dat ik je wíl verlaten, maar ik moet mijn familie redden,” zei hij zacht.
“Ik kan met je mee komen,” antwoordde Caitlin hoopvol. “Ik kan helpen.”
“Je bent nog niet volledig hersteld,” zei hij. “Dat neerstorten was geen ongeluk. Het duurt altijd even voor vampiers hun eigen krachten kennen. En in jouw geval had je al een verschrikkelijke wond door het Zwaard. Het kan dagen, weken zelfs, duren voor dat genezen is. Als je mee zou komen, zou je jezelf weer kunnen verwonden. Het slagveld is geen plek voor jou op dit moment. Hier zullen ze je opleiden. Daarom heb ik je hierheen gebracht.”
Caleb draaide zich om en leidde haar mee om naar de hoftuinen te kijken.
Daarbeneden waren tientallen vampiers onder toortslicht onder elkaar bezig met oefengevechten, steekspelen en worstelen.
“Dit kleine eiland herbergt een van de beste verbonden die er zijn,” zei Caleb. “Ze zijn bereid jou bij hen op te nemen. Ze zullen het je leren. Ze zullen je opleiden. Ze zullen je sterker maken. En dan, als je krachten zich volledig hebben ontwikkeld en je volledig hersteld bent, zou ik me vereerd voelen om aan je zijde te strijden. Tot die tijd ben ik bang dat ik dat niet toe kan staan. De oorlog die ik ga voeren zal heel gevaarlijk worden. Zelfs voor een vampier.”
Caitlin fronste. Ze was al bang dat hij zoiets zou zeggen.
“Maar wat als je niet terugkomt?” vroeg ze.
“Als ik het overleef, zal ik terugkomen, dat beloof ik je.”
“Maar