draaide zich om naar zijn passagiers. Verdomde dronkenlappen. Dit was de laatste keer dat hij zijn boot zo laat in de avond zou verhuren.
De tweede man wees. “Kijk, daar,” zei hij.
Zijn vrouw bedekte haar ogen. “O, ik kan er niet naar kijken!” zei ze met een nerveus en beschaamd lachje.
Geërgerd besefte Jimmy dat hij geen rust zou krijgen. Uiteindelijk draaide hij zich om. Hij keek waar de man naartoe wees. Hij zag iets tussen de bomen langs de oever. Het glinsterde, dacht hij, en het had een vage menselijke vorm. Wat het ook was, het leek boven de grond te zweven. Maar het was te ver weg om het duidelijk te zien. Voordat Jimmy zijn verrekijker kon pakken, verdween het ding achter de bomen op de oever.
De waarheid was dat Jimmy zelf ook een paar biertjes op had. Wat hem betrof was dat geen probleem. Hij kende deze rivier goed. En hij vond zijn werk leuk. Hij was graag op de Hudson, vooral rond deze tijd, wanneer het water stil en vredig was. Er waren hier maar een paar dingen die zijn gemoedsrust konden verstoren.
Hij ging langzamer varen en stuurde de Suzy voorzichtig tegen de stootkussens van de aanlegsteiger. Trots vanwege de zachte landing zette hij de motor uit en legde de boot vast aan de bolders. De passagiers stommelden giechelend en lachend van boord. Ze wankelden over de aanlegsteiger naar de wal, terug naar hun B&B. Jimmy was blij dat ze vooruitbetaald hadden.
Maar hij bleef aan dat vreemde voorwerp denken dat hij had gezien. Het was een stuk terug langs de oever en het was onmogelijk vanaf hier te zien. Wie of wat zou het kunnen zijn? Het irriteerde hem en hij wist dat het hem dwars zou blijven zitten totdat hij had uitgezocht wat het was. Zo was hij nu eenmaal.
Jimmy zuchtte luid, dubbel zo geërgerd nu, en begon te lopen. Hij sjokte langs de rivieroever en volgde de spoorlijn die langs het water liep. Dit spoor was honderd jaar geleden gebruikt, toen Reedsport voornamelijk uit bordelen en gokhuizen had bestaan. Nu was het niets meer dan een overblijfsel uit een vervlogen tijd.
Jimmy sloeg een bocht om en naderde een oud pakhuis naast het spoor. Een paar beveiligingslampen op het gebouw hulden de plek in een gedempt licht. Toen hij zag het: een glinsterende menselijke vorm die in de lucht leek te zweven. De vorm was aan een van de dwarsbalken van een elektriciteitsmast opgehangen.
Toen hij er dichterbij kwam en het goed kon zien, liep er een rilling langs zijn rug. De vorm was echt menselijk, maar er was geen enkel teken van leven te zien. Het lichaam hing met de rug naar hem toe, in een of andere stof gebonden en in zware kettingen gewikkeld en veel beter vastgebonden dan dat je een gevangene zou ketenen. De kettingen schitterden in het licht.
O god, niet weer.
Jimmy kon het niet helpen. Hij dacht terug aan de afschuwelijke moord die het hele gebied een aantal jaar geleden op zijn kop had gezet. Zijn knieën werden slap toen hij naar de andere kant van het lichaam liep. Hij kwam dichtbij genoeg om het gezicht te zien, en hij viel bijna in shock op het spoor. Hij herkende haar. Het was een vrouw uit het stadje, een verpleegster met wie hij al heel lang bevriend was. Haar keel was opengesneden en haar dode mond werd opengehouden door een ketting die rond haar hoofd gewikkeld was.
Jimmy hapte naar adem van verdriet en afschuw.
De moordenaar was terug.
Hoofdstuk 1
Special Agent Riley Paige bleef stokstijf staan en staarde geschokt voor zich uit. Het handjevol kiezelsteentjes op haar bed hoorde daar niet. Iemand had bij haar thuis ingebroken en ze daar neergelegd. Iemand die haar kwaad wilde doen.
Ze wist meteen dat de kiezelsteentjes een boodschap waren en dat de boodschap van een oude vijand was. Hij vertelde haar dat ze hem uiteindelijk toch niet gedood had.
Peterson leeft.
Ze voelde haar lichaam trillen bij die gedachte. Ze had het al lang vermoed en nu was ze er helemaal zeker van. En erger nog, hij was in haar huis geweest. Die gedachte maakte haar misselijk. Was hij hier nu nog steeds?
Ze hapte angstig naar adem. Riley wist dat haar fysieke mogelijkheden beperkt waren. Uitgerekend vandaag had ze een dodelijke confrontatie met een sadistische moordenaar overleefd. Haar hoofd zat nog in het verband en haar lichaam was overal gekneusd. Zou ze in staat zijn om de confrontatie met hem aan te gaan als hij nog in haar huis was?
Riley pakte meteen haar pistool uit de holster. Met trillende handen ging ze naar haar kast en opende hem. Er zat niemand in. Ze keek onder het bed. Daar was ook niemand.
Riley stond daar maar en dwong zichzelf om helder na te denken. Was ze in de slaapkamer geweest sinds ze thuis was gekomen? Ja, want ze had haar holster boven op de ladekast naast de deur gelegd. Maar ze had het licht niet aangedaan, ze had zelfs niet eens de kamer in gekeken. Ze had alleen haar wapen op de ladekast achtergelaten en was toen weggegaan. Ze had haar nachtjapon in de badkamer aangetrokken.
Kon haar aartsvijand de hele tijd in het huis geweest zijn? Nadat zij en April thuis waren gekomen, hadden ze gepraat en tot laat in de avond tv-gekeken. Toen was April naar bed gegaan. Het zou een verbazingwekkend staaltje van onopvallendheid vereisen om in een klein huis als dat van haar verborgen te blijven. Maar ze kon de mogelijkheid niet uitsluiten.
Toen werd ze door een nieuwe angst gegrepen.
April!
Riley griste de zaklantaarn van het bijzettafeltje. Met haar pistool in haar rechterhand en de zaklantaarn in haar linker liep ze de slaapkamer uit. Ze deed het licht in de gang aan. Toen ze niets vreemds hoorde, ging ze snel naar de slaapkamer van April en gooide de deur open. De kamer was pikdonker. Riley deed het grote licht aan.
Haar dochter lag al in bed. “Wat is er, mam?” vroeg April, die verbaasd haar ogen samenkneep tegen het felle licht.
Riley liep de slaapkamer in. “Kom niet uit bed,” zei ze. “Blijf waar je bent.”
“Mam, je maakt me bang,” zei April met trillende stem.
Wat Riley betreft was dat prima. Ze was zelf al angstig genoeg en haar dochter had alle redenen om net zo bang te zijn als zij. Ze ging naar de kast van April, scheen met haar zaklantaarn naar binnen en zag dat daar niets was. Er lag ook niemand onder het bed van April.
Wat moest ze nu doen? Ze moest ieder hoekje en gaatje in de rest van het huis nakijken.
Riley wist wat haar voormalige partner Bill Jeffreys zou zeggen.
Verdomme, Riley. Bel om hulp.
Haar eeuwige gewoonte om alles alleen te doen had Bill altijd furieus gemaakt. Maar dit keer zou ze naar zijn advies luisteren. Met April in huis wilde Riley geen enkel risico nemen.
“Trek een ochtendjas en schoenen aan,” zei ze tegen haar dochter. “Maar ga niet de kamer uit. Nog niet.”
Riley ging terug naar haar eigen slaapkamer en pakte haar telefoon van het bijzettafeltje. Ze belde de Gedragsanalyse Eenheid. Zodra ze een stem aan de lijn hoorde fluisterde ze: “Dit is Special Agent Riley Paige. Er is een indringer in mijn huis geweest. Hij is hier misschien nog steeds. Ik heb hier snel iemand nodig.” Ze dacht even na en voegde er toen aan toe: “En stuur een forensisch team.”
“We komen er meteen aan,” klonk het antwoord.
Riley hing op en liep de gang weer in. Met uitzondering van de twee slaapkamers en de gang was het huis nog steeds donker. Hij kon overal zijn, op de loer liggend, wachtend om aan te vallen. Deze man had haar al eens eerder overrompeld en ze was bijna door hem gedood.
Terwijl ze door het huis liep deed ze de lichten aan, haar pistool in de aanslag. Riley ging efficiënt door het hele huis. Ze scheen met haar zaklantaarn in elke kast en elk onverlicht hoekje. Uiteindelijk keek ze omhoog naar het plafond in de gang. Het luik boven haar leidde naar de zolder, met een ladder die nu ingeklapt was. Zou ze het aandurven om naar boven te klimmen en te kijken?
Op dat moment hoorde Riley politiesirenes. Ze slaakte een zucht van opluchting bij het horen van het geluid. Ze realiseerde zich dat het Bureau de lokale politie gebeld had, omdat het hoofdkwartier van de GAE ruim een halfuur