dat Ryan thuis zou zijn of niet. Ze wilde geen discussie met hem aangaan en ze had al besloten om hem niet over het incident met de marihuana te vertellen. Ze wist dat ze het zou moeten doen, maar er was simpelweg geen tijd om met zijn reactie om te gaan. Maar ze moest toch aan hem uitleggen dat ze een paar dagen weg zou gaan.
Gabriela, de gezette vrouw uit Guatemala van middelbare leeftijd die al jarenlang de huishoudhulp van de familie was, begroette Riley en April bij de voordeur. Gabriela’s ogen stonden wagenwijd open van bezorgdheid.
“Hija, waar ben jij geweest?” vroeg ze met haar zware accent.
“Het spijt me, Gabriela,” zei April tam.
Gabriela keek goed naar het gezicht van April. Riley zag aan haar uitdrukking dat ze gemerkt had dat April wiet had gerookt.
“Tonta!” zei Gabriela scherp.
“Lo siento mucho,” zei April en ze klonk oprecht berouwvol.
“Vente conmigo,” zei Gabriela. Terwijl ze April wegleidde keerde ze zich om en gaf Riley een blik van afkeuring.
Riley verschrompelde onder die blik. Gabriela was een van de weinige mensen in de wereld die haar echt intimideerden. De vrouw ging ook geweldig met April om en op dit moment leek ze beter met het ouderschap om te gaan dan Riley.
Riley riep naar Gabriela: “Is Ryan er?”
Terwijl ze wegliep antwoordde Gabriela: “Si.” Toen riep ze door het huis: “Señor Paige, uw dochter is terug.”
Ryan verscheen in de gang, gekleed en gekapt om de deur uit te gaan. Hij leek verrast om Riley te zien. “Wat doe jij hier?” vroeg hij. “Waar was April?”
“Ze was bij mij thuis.”
“Wat? Na alles wat er gisteravond is gebeurd, heb je haar mee naar huis genomen?”
Rileys kaken stonden strak van verontwaardiging. “Ik heb haar nergens mee naartoe genomen,” zei ze. “Vraag het haar zelf, als je wilt weten hoe ze daar gekomen is. Het is niet mijn schuld dat ze niet bij jou wil wonen. Jij bent de enige die daar iets aan kan doen.”
“Dit is allemaal jouw schuld, Riley. Door jou is ze volledig losgeslagen.”
Heel even was Riley laaiend. Maar haar razernij maakte plaats voor een beklemmend gevoel dat hij weleens gelijk kon hebben. Het was niet eerlijk, maar hij wist precies hoe hij haar kon raken.
Riley haalde diep adem en zei: “Luister, ik ga voor een paar dagen de stad uit. Ik heb een zaak in het noorden van New York. April moet hier blijven en ze mag nergens naartoe. Leg alsjeblieft de situatie aan Gabriela uit.”
“Leg jíj de situatie maar aan Gabriela uit,” snauwde Ryan. “Ik moet naar een klant. Nu.”
“En ik moet een vliegtuig halen. Nu.”
Ze bleven elkaar een paar tellen aankijken. Hun discussie bereikte een patstelling. Toen ze in zijn ogen keek, bedacht Riley dat ze ooit van hem gehouden had. En hij leek toen net zoveel van haar te houden. Dat was toen ze allebei nog jong en arm waren, voordat hij een succesvol advocaat geworden was en zij een FBI-agent.
Ze kon het niet helpen, maar ze vond hem nog steeds een erg knappe man. Hij deed er veel moeite voor om er zo uit te zien en bracht vele uurtjes op de sportschool door. Riley wist ook heel goed dat hij veel vrouwen in zijn leven had. Dat was een deel van het probleem: hij genoot te veel van zijn vrijheid als vrijgezel om zich druk te maken over het ouderschap.
Niet dat ik het er nou veel beter vanaf breng, dacht ze.
Toen zei Ryan: “Het draait altijd om jouw werk.”
Riley slikte haar kwaadheid weg. Ze bleven maar in hetzelfde kringetje ronddraaien hierover. Haar baan was op een of andere manier te gevaarlijk en te onbeduidend tegelijk. Zijn baan was het enige wat telde, omdat hij veel meer geld verdiende en omdat hij beweerde echt een verschil in de wereld te kunnen maken. Alsof het afhandelen van rechtszaken voor rijke klanten meer waard was dan Rileys eeuwige gevecht tegen het kwaad. Maar ze wilde niet weer in deze vermoeiende, oude discussie meegesleept worden die ze geen van beiden konden winnen.
“We praten wel als ik terug ben,” zei ze. Ze draaide zich om en liep het huis uit. Ze hoorde dat Ryan de deur achter haar dichtdeed.
Riley stapte in haar auto en reed weg. Ze had nog minder dan een uur om naar Quantico terug te rijden. Haar hoofd tolde. Er gebeurde zo veel, zo snel. Ze had nog maar net besloten om een nieuwe zaak aan te nemen, maar nu vroeg ze zich af of ze er wel goed aan gedaan had. Niet alleen had April er moeite mee, maar Riley wist ook zeker dat Peterson terug was in haar leven.
Maar op een of andere manier was het logisch. Zolang April bij haar vader was, zou ze veilig zijn voor de klauwen van Peterson. En Peterson zou gedurende Rileys afwezigheid geen andere slachtoffers te pakken nemen. Zo verward als ze door hem was, Riley wist één ding zeker: zij was zijn doelwit. Zij, en niemand anders, was zijn volgende slachtoffer. En het voelde goed om een tijdje ver van hem vandaan te zijn.
Ze herinnerde zichzelf ook aan een harde les die ze tijdens haar laatste zaak had geleerd: niet al het kwaad in de wereld tegelijkertijd aanpakken. Het kwam op een simpel motto neer: één monster tegelijk.
En nu ging ze achter een behoorlijk kwaadaardige bruut aan. Een man van wie ze wist dat hij snel weer zou toeslaan.
Hoofdstuk 7
De man spreidde stukken ketting uit op de lange werktafel in zijn kelder. Het was donker buiten, maar al die roestvrijstalen schakels waren helder en glimmend onder de gloed van een enkel peertje.
Hij trok een van de kettingen uit tot de volle lengte. Het ratelende geluid haalde verschrikkelijke herinneringen naar boven; geketend zijn, opgesloten in een kooi en gekweld worden met kettingen zoals deze. Maar het was alsof hij tegen zichzelf zei: ik moet mijn angsten onder ogen zien.
En om dat te doen moest hij zijn macht over de kettingen bewijzen. In het verleden hadden de kettingen veel te vaak macht over hem gehad.
Het was jammer dat iemand om deze reden moest lijden. Vijf jaar lang had hij gedacht dat hij de hele toestand achter zich had gelaten. Het had veel geholpen toen de kerk hem als nachtwaker aangenomen had. Hij vond dat werk leuk, was trots op het gezag dat het met zich meebracht. Hij vond het fijn om zich sterk en nuttig te voelen.
Maar vorige maand hadden ze hem die baan afgenomen. Ze hadden iemand met ervaring in de beveiliging nodig, zeiden ze, en betere referenties. Iemand die groter en sterker was. Ze hadden beloofd dat hij in de tuin mocht blijven werken. Hij zou dan nog genoeg geld verdienen om de huur van dit kleine huisje te kunnen betalen.
Maar toch had het verlies van die baan, het verlies van het gezag dat hij erdoor had gekregen, hem geschokt. Hij had zich er hulpeloos door gevoeld. Die drang was weer losgebroken; die wanhopige behoefte om niet hulpeloos te zijn, die razende noodzaak om macht over die kettingen te behouden, zodat ze hem niet weer te pakken zouden krijgen. Hij had eerder al geprobeerd om die drang te ontlopen, alsof hij zijn inwendige duisternis hier in de kelder kon achterlaten. De laatste keer was hij helemaal naar Reedsport gereden in de hoop eraan te kunnen ontsnappen. Maar hij kon het niet.
Hij wist niet waarom het hem niet lukte. Hij was een goede man, een man met een goed hart die graag anderen hielp. Maar vroeg of laat keerde zijn vriendelijkheid zich altijd tegen hem. Toen hij die vrouw had geholpen, die verpleegster die boodschappen naar haar auto in Reedsport had gedragen, had ze geglimlacht en gezegd: “Wat een goede jongen!”
Hij huiverde bij de herinnering aan de glimlach en die woorden.
“Wat een goede jongen!”
Zijn moeder had geglimlacht en zulke dingen gezegd, zelfs terwijl ze de ketting aan zijn been zo kort hield dat hij niet bij het eten kon komen of zelfs naar buiten kon kijken. En de nonnen hadden ook geglimlacht en zulke dingen gezegd toen ze door een kleine vierkante opening in de deur in zijn kleine gevangenis naar hem keken.
“Wat een goede jongen!”
Hij