had gebruikt om Duncan te misleiden verbrijzeld.
Op dat moment sprong White naar voren. Hij zeilde door de lucht en belandde met zijn grote poten op Ra’s borst, waardoor hij naar achteren viel. Grommend haalde de hond uit naar zijn keel en krabde hem. Hij klauwde naar zijn gezicht en voorkwam dat Ra Duncan opnieuw kon aanvallen.
Ra worstelde in het zand. Hij keek op naar de hemel en schreeuwde iets in een taal die Aidan niet begreep. Hij was duidelijk bezig één of andere eeuwenoude betovering uit te spreken.
En toen, ineens, verdween Ra in een bal van stof.
Het enige dat overbleef was zijn bebloede dolk, die op de grond was gevallen.
En daar, in een plas bloed, lag Aidans bewegingsloze vader.
HOOFDSTUK ACHT
Vesuvius reed over het platteland naar het noorden, op de rug van het paard dat hij had gestolen nadat hij een groep Pandesiaanse soldaten had vermoord—en sindsdien was hij als een bezetene tekeer gegaan. Hij vertraagde nauwelijks terwijl hij door het ene na het andere dorp scheurde en onschuldige vrouwen en kinderen vermoordde. Soms passeerde hij alleen door een dorp voor voedsel en water; soms gewoon voor het genot van het moorden. Hij glimlachte breed. Hij dacht terug aan hoe hij dorp na dorp tot de grond toe had afgebrand. Waar hij ook ging, hij zou in heel Escalon zijn sporen achterlaten.
Terwijl hij het laatste dorp uit reed, wierp Vesuvius grommend een brandende fakkel. Tevreden keek hij toe hoe de fakkel op een dak terecht kwam, en het zoveelste dorp in vlammen op ging. Vergenoegd barstte hij naar buiten. Dit was al het derde dorp in een uur tijd. Hij zou ze allemaal afbranden als hij kon—maar er waren andere dringende zaken. Hij begroef zijn hielen in de flanken van zijn paard, vastberaden om zich met zijn trollen te verenigen en ze naar het laatste deel van hun invasie te leiden. Ze hadden hem nodig, nu meer dan ooit.
Vesuvius reed over de grote vlaktes, en betrad het noordelijke deel van Escalon. Hij voelde dat zijn paard moe begon te worden, maar dat deed hem het dier alleen maar harder aansporen. Het kon hem niet schelen als hij hem doodreed—sterker nog, hij hoopte dat hij dat deed.
Terwijl de zon lange schaduwen wierp, voelde Vesuvius dat zijn natie van trollen steeds dichterbij kwam, dat ze op hem wachtten; hij kon het ruiken. De gedachte dat zijn volk hier in Escalon was, aan deze kant van de Vlammen, gaf hem veel vreugde. Maar terwijl hij reed, begon hij zich af te vragen waarom zijn trollen inmiddels niet al veel verder in het zuiden waren. Wat hield hen tegen? Waren zijn generaals zo incompetent dat ze niets zonder hem konden?
Vesuvius reed een groot bos uit, en zijn hart maakte een sprongetje toen hij zijn troepen zag, verspreid over de vlaktes van Ur. Tot zijn grote opwinding zag hij tienduizenden trollen. Maar hij begreep iets niet: in plaats van zegevierend zagen deze trollen er verslagen uit, ellendig. Hoe kon dat?
Terwijl Vesuvius zijn trollen daar zag staan, liep hij rood aan van vernedering. Ze leken gedemoraliseerd bij zijn afwezigheid, alsof ze geen vechtlust meer hadden. De Vlammen waren eindelijk uitgeschakeld, en Escalon was van hen. Waar wachtten ze op?
Eindelijk bereikte Vesuvius zijn trollen, en terwijl hij tussen hen door galoppeerde, zag hij hen naar hem opkijken. Eerst met schok en angst in hun ogen, toen hoop. Ze verstijfden en staarden hem aan. Hij had altijd al dat effect op hen gehad.
Vesuvius sprong van zijn paard en zonder te aarzelen hief hij zijn hellebaard, draaide om zijn as, en hakte hij het hoofd van zijn paard af. Het paard stond daar eventjes, onthoofd, en viel toen op de grond dood.
Dat, dacht Vesuvius, was omdat je niet snel genoeg ging.
Trouwens, hij vond het altijd fijn om iets te doden als hij ergens gearriveerd was.
Vesuvius zag de angst in de ogen van zijn trollen terwijl hij woedend op hen af stormde. Hij wilde antwoorden.
“Wie leidt deze mannen?” wilde hij weten.
“Ik, mijn heer.”
Vesuvius draaide zich om en zag een brede, grote trol. Suves, zijn plaatsvervangend commandant in Marda, stond tegenover hem, tienduizenden trollen achter hem. Vesuvius kon zien dat Suves er trots uit probeerde te zien. Maar er school angst in zijn ogen.
“We dachten dat u dood was, mijn heer,” voegde hij toe, alsof hij hun situatie daarmee wilde verklaren.
Vesuvius keek hem dreigend aan.
“Ik ga niet dood,” beet hij. “Doodgaan is voor lafaards.”
De trollen staarden hem angstig en zwijgend aan terwijl Vesuvius de greep op zijn hellebaard verslapte en verstevigde.
“En waarom zijn jullie hier gestopt?” wilde hij weten. “Waarom hebben jullie Escalon nog niet verwoest?”
Suves keek angstig van zijn mannen naar Vesuvius.
“We zijn tegengehouden, mijn meester,” gaf hij uiteindelijk toe.
Vesuvius werd overspoeld door woede.
“Tegengehouden!?” beet hij. “Door wie?”
Suves aarzelde.
“Hij die bekend staat als Alva,” zei hij uiteindelijk.
Alva. De naam raakte Vesuvius’ ziel diep. De grootste tovenaar van Escalon. De enige die misschien wel meer macht had dan hij.
“Hij creëerde een scheur in de aarde,” legde Suves uit. “Een ravijn waar we niet overheen konden. Hij heeft het zuiden van het noorden gescheiden. Teveel van ons zijn gestorven in een poging er overheen te komen. Ik ben degene die de aanval heeft afgeblazen, die al deze trollen hier heeft gered. U heeft mij te danken voor het redden van hun kostbare levens. Ik ben degene die onze natie heeft gered. Daarvoor, mijn meester, vraag ik u om mij te promoveren, en me een eigen commando te geven. Tenslotte kijkt deze natie nu naar mij om hen te leiden.”
Vesuvius voelde zijn woede aanzwellen tot hij op het punt van exploderen stond. Met trillen de handen nam hij twee snelle stappen, haalde breed uit met zijn hellebaard, en hakte Suves’ hoofd eraf.
Suves zakte op de grond in elkaar terwijl de rest van de trollen het geheel angstig gadesloegen.
“Daar,” zei Vesuvius tegen de dode trol, “heb je je commando.”
Vesuvius keek vol walging naar zijn trollen. Hij liep langs de linies en staarde hen aan. Hij veroorzaakte angst en paniek onder de trollen, zoals hij zo graag deed.
Uiteindelijk sprak hij. Zijn stem klonk grommend.
“Voor jullie ligt het grote zuiden,” bulderde hij in zijn duistere stem. Hij was gevuld met woede. “Dat gebied was ooit van ons, tot het van onze voorvaderen werd afgenomen. Dat gebied was ooit Marda. Ze hebben gestolen wat van ons is.”
Vesuvius haalde diep adem.
“Voor degenen die niet verder durven, ik zal jullie namen noteren, en de namen van jullie families, en ik zal jullie stuk voor stuk langzaam laten martelen, waarna jullie mogen wegrotten in de dieptes van Marda. Degenen die wel willen vechten, om hun levens te redden, om het gebied dat ooit van jullie voorvaders was terug te claimen, zullen zich bij mij aansluiten. Wie doet er met me mee?” schreeuwde hij.
Er rees een luid gejuich op door de rangen, rij na rij. Voor zover als hij kon zien zag hij trollen hun hellebaarden heffen en zijn naam schreeuwen.
“VESUVIUS! VESUVIUS! VESUVIUS!”
Vesuvius gaf een luide strijdkreet, draaide zich om, en begon naar het zuiden te rennen. Achter zich hoorde hij een gerommel als onweer, het gerommel van duizenden trollen die hem volgden, een grote natie die vastberaden was om Escalon voor eens en altijd te vernietigen.
HOOFDSTUK NEGEN
Kyra vloog op Theons rug door Marda richting het zuiden, en terwijl ze het land van duisternis verliet begon ze langzaam weer tot zichzelf te komen. Ze voelde zich machtiger dan ooit. In haar rechterhand had ze de Staf van Waarheid.