knikte, en Seavig glimlachte.
“Ik wist wel dat er een reden was dat ik je mocht,” antwoordde Seavig.
Seavig besteeg zijn paard. Zijn mannen volgden hem, en zonder nog een woord te zeggen leidde hij hen de woestijn in, richting het westen, naar de zee.
Kavos pakte Duncans schouder vast en keek hem in zijn ogen.
“Ik heb altijd al geweten dat we beiden voor Escalon zouden sterven,” zei hij. “Ik wist alleen niet dat het op zo’n glorieuze manier zou zijn. Onze dood zal onze voorouders waardig zijn. Daar wil ik je voor bedanken, Duncan. Je hebt ons een groot geschenk gegeven.”
“En ik jou,” antwoordde Duncan.
Kavos draaide zich om en knikte naar zijn mannen. Zonder nog een woord te zeggen bestegen ze hun paarden en gingen ze er vandoor, naar het noorden, naar Kos. Ze reden luid schreeuwend weg en wierpen een grote stofwolk op.
Duncan bleef alleen achter met een paar honderd man. Hij wendde zich tot hen.
“Leifall komt eraan,” zei hij, terwijl hij hen aan de horizon zag naderen. “Zodra ze hier zijn, zullen we samen naar de Kloof rijden.”
Duncan wilde zijn paard bestijgen toen er ineens een stem door de lucht sneed:
“Commandant!”
Duncan draaide zich om en was geschokt door wat hij zag. Daar, vanuit het oosten, naderde een eenzame figuur die hem door de woestijn tegemoet liep. Duncans hart ging hevig tekeer terwijl hij naar haar keek. Het kon niet waar zijn.
Zijn mannen gingen uiteen terwijl ze dichterbij kwam. Duncans hart sloeg een slag over, en hij voelde hoe tranen van vreugde zijn ogen vulden. Hij kon het nauwelijks geloven. Daar, als een geestverschijning uit de woestijn, liep zijn dochter.
Kyra.
Kyra liep naar hen toe, alleen, een glimlach op haar gezicht. Ze liep recht op hem af. Duncan was verbijsterd. Hoe was ze hier gekomen? Wat deed ze hier? Waarom was ze alleen? Had ze de hele weg lopend afgelegd? Waar was Andor? Waar was haar draak?
Het sloeg nergens op.
En toch was ze daar, in vlees en bloed. Zijn dochter. Haar aanblik gaf hem het gevoel dat zijn ziel hersteld werd. Alles voelde weer goed, al was het maar voor eventjes.
“Kyra,” zei hij, en hij liep naar haar toe.
De soldaten gingen uiteen terwijl Duncan glimlachend naar haar toe liep. Hij strekte zijn armen uit om haar te omhelzen. Zij glimlachte ook, en strekte haar armen uit terwijl ze naderde. De wetenschap dat ze nog leefde maakte zijn hele leven waardig.
Duncan nam de laatste stappen, zo opgewonden om haar te omhelzen, en hij sloot haar in zijn armen.
“Kyra,” dweepte hij met betraande ogen. “Je leeft nog. Je bent bij me terug gekomen.”
Hij voelde tranen over zijn wangen stromen, tranen van vreugde en opluchting.
Maar vreemd genoeg, terwijl hij haar vasthield, zweeg ze.
Langzaam begon Duncan te beseffen dat er iets niet klopte. Een fractie van een seconde voor het tot hem doordrong, vulde zijn wereld zich met een verblindende pijn.
Duncan snakte naar adem. Zijn tranen van vreugde veranderden in tranen van pijn, en zijn adem stokte in zijn keel. Hij kon niet verwerken wat er gebeurde; in plaats van een liefdevolle omhelzing voelde hij hoe zijn ribben werden doorboord door koud staal. Helemaal naar binnen. Hij voelde iets warms over zijn buik lopen. Hij was verdoofd. Hij kon niet ademhalen, niet denken. De pijn was zo verblindend, zo verzengend, zo onverwacht. Hij keek naar beneden en zag een dolk uit zijn hart steken, en hij stond daar, geschokt.
Hij keek op naar Kyra, keek in haar ogen. Hoe afschuwelijk de pijn ook was, de pijn van haar verraad was erger. Sterven deed hem niets. Maar sterven door de hand van zijn dochter verscheurde hem.
Terwijl hij voelde hoe zijn wereld begon te draaien, knipperde Duncan met zijn ogen, verbijsterd. Hij probeerde te begrijpen waarom de persoon waar hij het meest van hield hem zou verraden.
Maar Kyra glimlachte en liet geen berouw zijn.
“Hallo, Vader,” zei ze. “Wat fijn om je weer te zien.”
HOOFDSTUK TWEE
Alec stond in de bek van de draak en greep het Onafgemaakte Zwaard met trillende handen vast terwijl het bloed van de draak als een waterval over hem heen gutste. Hij keek tussen de rijen van vlijmscherpe tanden, elk zo groot als hij zelf, door naar buiten en zette zich schrap terwijl de draak op de oceaan af viel. Hij voelde zijn maag naar zijn keel schieten terwijl de ijzige wateren van de Baai des Doods steeds dichterbij kwamen. Hij wist dat zelfs als hij niet gedood zou worden door de impact, hij zou worden verpletterd door het gewicht van de dode draak.
Alec, nog steeds in shock door het feit dat hij erin was geslaagd dit grote beest te doden, wist dat de draak, met zijn gewicht en snelheid, naar de bodem van de Baai des Doods zou zinken. En hij zou hem met zich meesleuren. Het Onafgemaakte Zwaard kon een draak doden—maar geen enkel zwaard kon zijn val stoppen. Bovendien kwamen de kaken van de draak op hem af. De kaakspieren verslapten, en zouden spoedig een kooi vormen waaruit Alec nooit zou kunnen ontsnappen. Hij wist dat hij snel moest handelen als hij een kans wilde om te overleven.
Terwijl het bloed uit het gehemelte van de draak over zijn hoofd stroomde, trok Alec het zwaard eruit. En vlak voordat de kaken van de draak zich sloten, sprong hij. Hij schreeuwde terwijl hij door de ijzige lucht viel en de vlijmscherpe tanden van de draak over zijn rug schraapten. Heel even bleef zijn shirt achter één van de tanden haken, en hij dacht niet dat hij het zou halen. Achter zich hoorde hij de grote kaken dichtvallen. Hij voelde zijn shirt scheuren—en eindelijk bevond hij zich in een vrije val.
Alec maaide met zijn armen terwijl hij door de lucht viel en zette zich schrap voor de zwarte, kolkende wateren.
Ineens was er een plons, en Alec kwam in de kille wateren terecht. De ijskoude temperatuur benam hem de adem. Het laatste dat hij zag toen hij opkeek was het levenloze lichaam van de draak, dat op het punt stond het water te raken.
Het lichaam van de draak raakte het oppervlak met een afschuwelijke klap en deed enorme golven opspatten. Gelukkig had het lichaam Alec net gemist. De golven sleurden Alec een goede zes meter omhoog voor ze stopten—en toen, tot Alecs grote angst, begonnen ze alles naar beneden te trekken in een gigantische draaikolk.
Alec begon met alle macht te zwemmen in een poging er vandaan te komen, maar het lukte niet. Hoe hard hij ook zijn best deed, voor hij het wist werd hij door de enorme draaikolk naar beneden getrokken.
Alec, inmiddels een goede zes meter onder water, zwom zo hard hij kon, het zwaard nog steeds in zijn hand, meegesleurd het ijskoude water. Hij zwom wanhopig naar de oppervlakte en zag het zonlicht hoog boven zich schitteren. Op dat moment zag hij dat er een groep enorme haaien op hem af zwom. Hij zag de romp van het schip dat in het water dobberde, en hij wist dat hij slechts enkele seconden had als hij wilde overleven.
Met een laatste schop kwam Alec boven, snakkend naar adem; een moment later voelde hij hoe hij door sterke handen werd vastgegrepen. Hij keek op en zag Sovos hem aan boord trekken, en een seconde later hing hij in de lucht, het zwaard nog steeds in zijn hand.
Maar vanuit zijn ooghoek zag hij iets bewegen, en toen hij zijn hoofd draaide zag hij een enorme rode haai het water uit springen. De haai dook recht op zijn been af. Er was geen tijd.
Alec voelde het zwaard in zijn hand zoemen. Het vertelde hem wat hij moest doen. Hij had nog nooit zoiets gevoeld. Met een schreeuw haalde hij uit.
Hij hoorde het geluid van staal dat zich door vlees boorde, en Alec keek geschokt toe hoe het Onafgemaakte Zwaard de enorme haai in tweeën hakte. De rode wateren wemelden van de haaien, die de stukken opvraten.
Er sprong een andere haai het water uit, maar deze keer voelde Alec hoe hij verder omhoog werd getrokken. Met een doffe bons kwam hij op het dek terecht.
Hij