Christiaan Thierens

Wij, weekdieren op drift


Скачать книгу

En zo was ook dat verhaal een windbuil geworden, zoals bijna alles bij Quentin. Maar hij wenste ook zo veel, en hoe langer hoe meer.

      “Denk je niet, Quentin, dat je makkelijker een jongen zou kunnen vinden wanneer je beroemd was? Iedereen zou je kennen en bewonderen, iedereen zou je willen. Je zou op den duur niet meer weten wie je zou moeten kiezen. Denk je dat ook niet?”

      “Wel ja, dat moet wel zo zijn. Maar ik betwijfel of het van hun kant echte liefde zou zijn, of eerzucht, de drang om gezien en benijd te worden. Zouden ze mij oprecht beminnen, of gewoon omwille van mijn naam en om mee te delen in de populariteit en de bekendheid? Zoals de vrouwen van sommige stervoetballers. Het zijn onvervalste babes, zelfs karikaturen van babes, maar of er echte liefde in het spel is? Ik geloof dat ik nooit zeker zou zijn van hun gevoelens. Of van hun trouw.”

      “Dat ben je toch nooit. Ook nu niet, ook vroeger niet.”

      “O, jawel. Wis en zeker. Je kent mij niet.”

      Voor mijzelf was dit laatste een belediging, ook al was het zo niet bedoeld. Ik was ervan overtuigd dat ik hem helemaal kende, zijn gedachten, zijn gevoelsleven, zijn problemen. Wij waren geen beginnelingen. Wat hij beweerde, was niet waar. Ik kende hem wel. Maar voor hem was dat niet belangrijk. Ik stond op de tweede plaats, ik was het meisje achter de coulissen. Waarschijnlijk besefte hij niet wat hij gezegd had. Waarschijnlijk zou hij niet-begrijpend opkijken als ik mij beledigd zou voelen. Heel waarschijnlijk dacht hij nu aan Jules – of aan het leven en de liefde van een beroemdheid.

      “Ik zou mij voortdurend de vraag stellen of hij mij wel zou beminnen als ik niet bekend was, als ik geen gevierd dichter was, als ik geen geld had? Ik geloof dat ik met heel veel reserves, zelfs met veel complexen zou rondlopen.”

      “Tja, misschien ook al. Je zou in elk geval een jongen hebben, en met jouw mensenkennis en jouw gevoeligheid zou je wel vlug weten hoe echt en oprecht het allemaal zou zijn.”

      “Ik weet het niet, Prudence. Gevoeligheid, ja. Mensenkennis, absoluut niet. Bovendien, als ik verliefd ben, ben ik een andere mens. Dan ben ik blind. Dan zie ik geen fouten of gebreken. Dan geloof ik blindelings alles wat ze mij op de mouw spelden. Zo is het altijd geweest. Het is mijn eeuwige fout. Het is een doem.”

      “Je moet wel een tikkeltje geluk hebben, en vroeg of laat komt dat wel.”

      Ik richtte mijn ogen op een van de ingekaderde gedichten die hij, nogal willekeurig verspreid, aan de muur van de woonruimte opgehangen had. Ik geloof dat hij nu precies dat had willen zeggen wat ik vóór mij zag:

      Wiens ogen wijd geopend waren

      kreeg mij als blinde vaak te zien;

      en geen van hen kon ik ontwaren

      want veel te slim voorwaar, of ziek misschien.

      Ik zei: er is slechts iemand hier op aarde

      die weten moet hoe ik echt ben of was;

      hij schat mij naar mijn zuivere waarde

      – ik wou dat ik die iemand had, en dat hij mij genas.

      Ook dit was geschreven onder invloed van zijn Jules. Ik voelde eens te meer wat er de laatste tijd in hem moest omgegaan zijn, en ik beklaagde hem in mijn binnenste. Hij verdreef echter zelf mijn nare gedachten, en vervolgde zijn uiteenzetting.

      “Bovendien, om terug te komen op je beroemdheden, denk je dat de grote namen van onze tijd zoveel geluk en zoveel liefde en zoveel succes hebben? Ik ken een geval, niet persoonlijk natuurlijk, van een zeer beroemde filmacteur, een oneindig mooie jongen met heel lieve maniertjes en een fluwelen stem, en niet getrouwd. En wat verklaart hij in Playboy? Dat hij eenzaam is, dat hij geen vrienden of vriendinnen heeft, dat hij helemaal geen mensen kent of ontmoet, behalve de lui van de business. Je kan dat moeilijk geloven van hem als je hem in Gay Days Returning hebt gezien. Maar het is zo. Een beroemdheid wordt omstuwd door de mensen van zijn vak, de mensen die hem gemaakt hebben en zo willen houden, en alleen door hen: door collega’s, door managers, door persmensen, uitgevers, nieuwsjagers, advocaten en contractspuiers. Hij krijgt de kans niet om de echte mensen van de straat te ontmoeten, mensen van vlees en bloed, die niets te maken hebben met zijn zaken. En omgekeerd is het precies zo: de gewone mensen willen hem wel ontmoeten, ze willen niets liever, maar ook zij krijgen de kans niet, en bovendien durven ze niet. Want ze denken dan: ja, zo’n beroemd iemand heeft ongetwijfeld aan elke vinger een liefje of een aanbidder – wat durven wij dan iets voor hem voelen? Ze zitten natuurlijk in hun hoofd met de dwanggedachte dat hun beroemdheid een supermens is, ja, een onbereikbare god. Ze voelen zich te minderwaardig en te gewoon om naar hun idool te gaan. En dat is hun schuld. Maar ondertussen sterft dat idool langzaam van de eenzaamheid, als een chrysant na Allerzielen, na de eerste zware vorst. De geschiedenis kent meer dan één dergelijk geval.”

      “Jij weet toch veel, Quentin. Hoe komt dat toch?”

      “Te veel. Ik probeer het allemaal te vergeten. Het hindert mijn gevoelsleven, het hindert mijn gedichten. Ik probeer alles te vergeten wat ik geleerd heb. Ook onze Romeinse dichters. Soms voel ik nog dat ik mij onbewust laat beïnvloeden door gedichten die wij vroeger op school gelezen en ontleed hebben. Het is schandelijk en ergerlijk. De beste dichter is hij die niets van literatuur weet. De beste componist is hij die nooit een conservatorium gezien heeft. Ik bedoel: de gevoeligste componist, de man die zijn ziel in klanken bloot geeft. Tegenwoordig bedoelt men met ‘de beste’ al te vaak de verstandigste, hij die het langst gestudeerd heeft en die elke gerenommeerde school, elke Master Class ter wereld bezocht heeft. En die kapen dan de prijzen weg van jury’s die zelf allemaal uit soortgelijke bollebozen bestaan. Dat zijn dan schilders die zo ‘perfect’ schilderen dat er geen enkel foutje meer te ontdekken valt – maar wier werk niet aangrijpt. Muzikanten die wiskundig juiste, maar onbeluisterbare partituren schrijven. Dichters die alles weten van hun metrische theorieën en politieke programma’s, die voortdurend tijdschriften oprichten en afbreken, sensationele manifestaties in het leven roepen, maar die niet in staat zijn om ook maar iemand aan te spreken – zelfs zichzelf niet.”

      “Je hoeft je niet op te winden. Maar als je beroemd bent, kun je daar verandering in brengen.”

      “En ja, dat zal ik. Als ik de kans krijg. Maar daar komt niets van. Het establishment is van beton, ook al beweren ze zelf dat het kraakt en scheurt van de voortdurende revoluties en de botsende stromingen.”

      “Ik kan er nochtans voor zorgen dat je die kans krijgt, Quentin. Het is niet zo moeilijk voor mij. Jij hoeft alleen wat mee te werken en mij niet te veel tegen te werken, want dat zou je wel eens durven doen. Maar je moet gewoon de kans aangrijpen die ik je zal proberen te geven. Ik heb maar een paar dagen nodig, misschien maar een dag. Ik heb relaties, weet je, en geen gewone. Het speelt al lange tijd in mijn hoofd, en ik weet dat het niet direct jouw stijl is. Maar met jouw stijl, jouw aanpak, kom je nergens.”

      “Ja, Prudence? Ach kom, je hebt dit al eerder gezegd en beloofd. Relaties? En je hebt geen cent, kom nou!”

      Het was waar: ik had geen rooie cent. De laatste dagen van de maand was het voor mij altijd crisis. Maar ik had iets anders, wat voor mij heel wat belangrijker en nuttiger was: de aantrekkingskracht van een mooie, jonge vrouw. Een vrijgevochten vrouw.

      Misschien klinkt dit ijdel, misschien was en ben ik ook ijdel – welke vrouw is dat niet? – maar de feiten spraken niettemin voor zich. Er was geen man die mij op straat zou voorbijgaan zonder stiekem oogcontact te zoeken of mij belangstellend na te kijken. Ook als ik uitging bijvoorbeeld, werd ik altijd tersluiks bewonderd, en de barjongens pikten mij zonder mankeren uit het gezelschap om een complimentje of een grapje te maken. Ik was populair. Er ging trouwens geen week voorbij of iemand probeerde mij het hof te maken, en ik kende meer dan één man die mij in zijn dolle verliefdheid maandenlang met bloemen of cadeautjes bleef nazitten, ook al had ik al vaak gezegd dat ik van die attenties niet gediend was en dat ik niet te koop was.

      Het waren niet altijd jongelui, integendeel. De meeste aanbidders waren dertig jaar of ouder, de vurigsten telden zelfs het dubbele van mijn leeftijd. Vreemd genoeg waren ze praktisch allen heel rijk en getrouwd, en vaak vroeg ik mij af wat ze dan toch in mij zagen of hoopten te vinden.

      Weliswaar had het grootste gedeelte