Морган Райс

Opstandeling, Pion, Koning


Скачать книгу

Rijk had; zo gevaarlijk en akelig dat degenen die erheen werden gestuurd geluk hadden als ze het een jaar volhielden. Het was een hete, dodelijke plek, waar de botten van dode draken uit de grond staken, en de wachters zonder pardon een zieke of bezweken gevangene de teer in smeten.

      Sartes probeerde zich te herinneren hoe hij hier terecht was gekomen. Hij was op verkenningstocht gegaan voor de rebellen, om een poort te vinden waar Ceres met de mannen van Heer West de stad in kon komen. Hij had hem gevonden. Sartes herinnerde zich hoe blij hij zich toen had gevoeld, want de poort was perfect geweest. Hij was terug gerend om het de anderen te vertellen.

      Hij was zo dichtbij geweest toen de in een mantel gehulde figuur hem had gegrepen; dichtbij genoeg om de ingang naar de schuilplaats van de rebellen aan te kunnen raken. Hij had eindelijk het gevoel gehad dat hij veilig was, en toen hadden ze het hem afgenomen.

      “Vrouwe Stephania doet de groeten.”

      De woorden galmden door Sartes’ geheugen.

      Het waren de laatste woorden die hij gehoord had voor ze hem bewusteloos hadden geslagen. Met die ene zin hadden ze hem duidelijk gemaakt wie er voor deze actie verantwoordelijk was, en hoe hard hij had gefaald. Ze hadden hem zo dichtbij laten komen.

      Ceres en de anderen hadden dus nooit de informatie gekregen die Sartes hen had willen geven. Hij maakte zich zorgen over zijn zus, zijn vader, Anka en de rebellen, niet wetend wat er met hen zou gebeuren zonder de poort die hij voor hen had gevonden. Zouden ze zonder zijn hulp ook de stad in weten te komen?

      Hadden ze dat kunnen doen, corrigeerde Sartes zichzelf. Want inmiddels zou het al voorbij moeten zijn. Ze hadden wel een andere poort gevonden, of een andere manier om de stad in de komen, toch? Dat moest wel, want wat was het alternatief?

      Sartes wilde er niet over nadenken, maar dat was onmogelijk. Het alternatief was dat ze gefaald hadden. In het beste geval hadden ze beseft dat er geen weg naar binnen was zonder een poort te bezetten, en zaten ze in de val terwijl het leger voortschreed. In het ergste geval… in het ergste geval waren ze al dood.

      Sartes schudde zijn hoofd. Dat kon hij niet geloven. Dat kon hij niet. Ceres zou een manier vinden om toch de stad binnen te komen, een manier om te winnen. Anka was de meest vindingrijke persoon die hij kende. Zijn vader was sterk en betrouwbaar, en de andere rebellen hadden de vastberadenheid die kwam met de wetenschap dat hun doel een rechtvaardig doel was. Ze zouden een manier vinden om te overwinnen.

      Sartes moest bedenken dat wat er nu met hem gebeurde ook maar tijdelijk was. De rebellen zouden winnen, wat betekende dat ze Stephania gevangen zouden nemen en zij hen zou vertellen wat ze had gedaan. Ze zouden hem komen halen, net zoals zijn vader en Anka waren gekomen toen hij vast zat in het legerkamp.

      Maar wat een afschuwelijke plek, waar ze heen zouden moeten. Sartes keek naar buiten terwijl de wagen over het landschap hobbelde. Hij zag het vlakke terrein plaats maken voor kuilen en rotsen, borrelende vijvers van duisternis en hitte. Zelfs vanaf waar hij zat kon hij de scherpe, bittere stank van de teer ruiken.

      Er waren rijen van mensen aan het werk. Sartes zag de kettingen die hen in paren verbonden terwijl ze emmers teer verzamelden zodat anderen die konden gebruiken. Hij zag de wachters met hun zwepen, en terwijl Sartes toekeek zag hij een man bezwijken onder het pak slaag dat hij kreeg. De wachters maakten zijn kettingen los en schopten hem de dichtstbijzijnde teerput in. De teer deed er lang over om zijn geschreeuw te verzwelgen.

      Sartes wilde zijn blik afwenden, maar hij kon het niet. Hij kon zijn ogen niet van de verschrikkingen afhouden. Van de kooien in de open lucht die duidelijk als verblijfplaatsen van de gevangenen dienden. Van de wachters die hen als beesten behandelden.

      Hij keek toe tot de wagen tot stilstand kwam en soldaten hem opendeden, wapens in de ene hand en kettingen in de anderen.

      “Gevangenen, naar buiten,” riep één van hen. “Naar buiten, of we steken die wagen met jullie erin in de fik, uitschot!”

      Sartes schuifelde met de anderen het licht in, en nu kon hij de verschrikkingen in volle hevigheid ervaren. De teerdampen waren bijna overweldigend. De teerputten borrelden in vreemde, onvoorspelbare ritmes. Terwijl Sartes om zich heen keek, zag hij een stuk grond bij één van de putten inzakken en in de teer vallen.

      “Dit zijn de teerputten,” verkondigde de soldaat die had gesproken. “Neem vooral niet de moeite om eraan gewend te raken. Tegen die tijd zijn jullie toch allang dood.”

      Het ergste was, dacht Sartes terwijl ze zijn enkel boeiden, was dat ze waarschijnlijk nog gelijk hadden ook.

      HOOFDSTUK VIJF

      Thanos duwde zijn kleine boot het strand op, zijn blik afgewend van de boeien die vlak onder de oppervlakte dreven. Hij liep het zwarte, rotsachtige strand op en voelde zich met elke stap kwetsbaarder. Het was veel te makkelijk om gezien te worden hier, en dat was wel het laatste dat Thanos wilde.

      Hij krabbelde een pad op en stopte. Zijn afkeer kreeg gezelschap van woede toen hij zag wat er langs het pad lag. Er lagen instrumenten, stroppen en spikes, houten wielen voor het radbraken, en galgen, allemaal duidelijk bedoeld om de gevangenen een pijnlijke dood te bezorgen. Thanos had al verhalen verhoord over het Eiland der Gevangenen, maar hij wilde nu niets liever dan alle kwaadaardigheid hier van de aardbodem vagen.

      Hij bleef het pad volgen, denkend aan hoe het zou zijn voor degenen die hier moesten lopen, ingesloten door rotswanden, wetend dat alleen de dood op hen wachtte. Was Ceres echt hier terecht gekomen? Alleen de gedachte al was genoeg om Thanos’ maag te doen samentrekken.

      Voor zich hoorde Thanos geschreeuw en gehuil dat bijna even dierlijk als menselijk klonk. Er was iets aan het geluid dat hem deed verstijven. Zijn lichaam vertelde hem om zich voor te bereiden op geweld. Hij haastte zich van het pad af en tuurde over de rotsen die hem het zicht benamen.

      Hij staarde voor zich uit. Er rende een man voorbij, wiens blote voeten bloederige vegen op de steenachtige grond achterlieten. Zijn kleren waren gescheurd, er hing een mouw los aan zijn schouder, en een grote scheur in de achterkant van zijn shirt liet een onderliggende wond zien. Hij had wild haar en een nog wildere baard. Alleen het feit dat zijn gescheurde kleren van zijde waren, liet zien dat hij niet zijn hele leven zo wild had geleefd.

      De man die hem achtervolgde zag er nog wilder uit, en er was iets aan hem dat Thanos het gevoel gaf alsof hij de prooi van één of ander wild beest was. Hij droeg een mengeling van verschillende leersoorten die eruitzagen alsof ze van verschillende bronnen waren gestolen, en er zaten strepen modder op in een patroon dat Thanos deed vermoeden dat het bedoeld was als schutkleur. Hij had een knuppel en een korte dolk bij zich, en het geluid dat hij uitbracht tijdens zijn achtervolging deed Thanos’ haren recht overeind staan.

      Instinctief kwam Thanos in beweging. Hij kon niet zomaar blijven toekijken hoe iemand werd vermoord. Zelfs niet hier, waar iedereen een misdadiger was. Hij haastte zich over de helling en sprintte naar een plek waar de twee voorbij zouden rennen. De eerste man rende om hem heen. De tweede pauzeerde met een scherpgetande grijns.

      “Nog één om op te jagen,” zei hij, en hij besprong Thanos.

      Thanos reageerde met de snelheid die hij tijdens zijn training had ontwikkeld, en ontweek de eerste messteek. De knuppel raakte hem op zijn schouder, maar hij negeerde de pijn. Hij haalde scherp uit met zijn vuist en voelde de impact toen hij de kaak van de andere man raakte. Hij viel, bewusteloos voordat hij de grond raakte.

      Thanos keek om zich heen en zag de eerste man naar hem staren.

      “Maak je geen zorgen,” zei Thanos, “ik zal je geen kwaad doen. Ik ben Thanos.”

      “Herek,” zei de andere man. Thanos merkte dat zijn stem roestig klonk, alsof hij al een lange tijd niet meer tegen iemand had gesproken. “Ik—”

      Er klonk weer geschreeuw uit het beboste deel van het eiland. Dit keer leken het meerdere stemmen te zijn, verenigd op een manier die zelfs Thanos angstaanjagend vond.

      “Snel, deze kant op.”

      De andere man greep Thanos’ arm en trok hem