Морган Райс

Opstandeling, Pion, Koning


Скачать книгу

ze wel de boel in de gaten konden houden. Thanos voelde de angst van de andere man terwijl ze daar hurkten, en hij probeerde zich zo stil mogelijk te houden.

      Thanos wilde dat hij eraan gedacht had om het mes van de man die hij had neergeslagen te pakken, maar daar was het nu te laat voor. Hij kon alleen maar hier wachten tot de andere jagers weg waren.

      Hij zag hen naderen in een groep, en geen twee mannen leken op elkaar. Ze hadden wapens bij zich die duidelijk waren vervaardigd van wat ze toen ook maar voorhanden hadden, terwijl degenen die meer droegen dan de meest minimale stukjes kleding een vreemde mengelmoes van dingen hadden die overduidelijk gestolen waren. Er waren mannen en vrouwen. Ze zagen er hongerig en gevaarlijk uit, half-verhongerd en verdorven.

      Thanos zag één van de vrouwen met haar voet tegen de bewusteloze man aan duwen. Hij werd overspoeld door angst, want als de man zou ontwaken zou hij de anderen kunnen vertellen wat er was gebeurd, en dan zouden ze naar hen op zoek gaan.

      Maar hij werd niet wakker, want de vrouw knielde en sneed zijn keel door.

      Thanos’ spieren spanden zich. Naast hem legde Herek een hand op zijn arm.

      “De Verlatenen hebben geen tijd voor welke vorm van zwakte dan ook,” fluisterde hij. “Ze jagen op iedereen, want degenen in het fort geven hen niets.”

      “Het zijn gevangenen?” vroeg Thanos.

      “We zijn allemaal gevangenen hier,” antwoordde Herek. “Zelfs de cipiers zijn slechts gevangenen die zichzelf hebben opgewerkt en die voldoende vreugde halen uit wreedheid om het werk van het Rijk te doen. Maar jij bent geen gevangene, of wel? Je ziet er niet uit als iemand die in de vesting is geweest.”

      “Dat ben ik niet,” gaf Thanos toe. “Deze plek… het zijn gevangenen die het andere gevangenen aandoen?”

      Het ergste was nog dat hij het zich wel kon voorstellen. Het was typisch iets voor de koning, zijn vader, om dit te bedenken. Gevangenen naar een soort hel sturen en hen vervolgens de kans geven om meer pijn te vermijden als ze de boel draaiende hielden.

      “De Verlatenen zijn het ergst,” zei Herek. “Als gevangenen zich niet onderwerpen, als ze te kwaad of te koppig zijn, als ze niet willen werken of zich verzetten, dan worden ze met niets naar buiten gegooid. De cipiers jagen ze op. De meesten smeken om terug te mogen.”

      Thanos wilde er niet over nadenken, maar hij moest wel. Ceres kon hier zijn. Hij hield zijn blik op de groep verwilderde gevangenen en fluisterde naar Herek.

      “Ik ben naar iemand op zoek,” zei Thanos. “Ze is misschien hierheen gebracht. Haar naam is Ceres. Ze heeft in het Stadion gevochten.”

      “De krijgsprinses,” fluisterde Herek terug. “Ik heb haar in het Stadion zien vechten. Maar nee, ik had het wel geweten als ze hier heen was gebracht. Ze paraderen graag met de nieuwkomers, zodat ze kunnen zien wat hen te wachten staat. Haar zou ik me wel herinneren.”

      Thanos’ hart viel als een steen in een vijver. Hij was er zo zeker van geweest dat Ceres hier was. Hij had alles gedaan om hier te komen, simpelweg omdat het de enige aanwijzing was die hij had over waar ze was. Als ze hier niet was… waar moest hij dan heen?

      De hoop die hij had gehad begon weg te druipen, net als het bloed van Hereks voet, waar de stenen in zijn huid hadden gesneden.

      Het bloed waar de Verlatenen nu naar staarden, het spoor dat ze volgden…

      “Rennen!” schreeuwde Thanos. De noodzaak won het van zijn liefdesverdriet terwijl hij Herek met zich meesleurde.

      Hij klauterde over de rotsen in de richting van de vesting, omdat hij vermoedde dat hun achtervolgers daar niet heen wilden. Toch volgden ze hen, en Thanos moest Herek met zich meetrekken om hem rennend te houden.

      Er suisde een speer langs zijn hoofd. Thanos deinsde ineen maar hij stopte niet. Hij wierp een blik achterom en zag de slanke gedaanten van de gevangenen dichterbij komen. Ze joegen hen op als een roedel wolven. Thanos wist dat hij zich om moest draaien en vechten, maar hij had geen wapens. Het enige dat hij zou kunnen doen was een steen grijpen.

      Vanachter de rotsen die voor hen lagen rezen figuren in donker leer en maliënkolder shirts op. Ze hadden hun bogen gespannen. Thanos reageerde instinctief en sleurde Herek met zich mee naar de grond.

      Pijlen vlogen over hen heen, en Thanos zag de groep verwilderde gevangenen als afgesneden maisplanten tegen de vlakte gaan. Eén van hen wilde op de vlucht slaan, maar werd door een pijl in haar rug geraakt.

      Thanos ging staan terwijl een trio mannen naar hen toe liep. De voorste, met zilveren haar en een hoekig postuur, zwaaide zijn boog op zijn rug en trok een lang mes tevoorschijn.

      “Jij bent Prins Thanos?” wilde hij weten.

      Op dat moment wist Thanos dat hij verraden was. De kapitein van de smokkelboot had hen verteld waar hij was, in ruil voor goud of simpelweg omdat hij geen problemen wilde.

      Hij dwong zichzelf om rechtop te staan. “Ja, ik ben Thanos,” zei hij. “En jij bent?”

      “Ik ben Elsius, cipier van deze plek. Men noemde me ooit Elsius de Slachter. Elsius de Killer. Nu verdienen degenen die ik dood hun lot.”

      Thanos had die naam eerder gehoord. Het was een naam die de kinderen waar hij mee was opgegroeid gebruikt hadden om elkaar bang te maken. De naam van een edelman die had gemoord en gemoord tot zelfs het Rijk had besloten dat hij te gevaarlijk was om vrij rond te lopen. Ze hadden verhalen verzonnen over die dingen die hij deed met de mensen die hij gevangennam. Thanos hoopte in elk geval dat de verhalen verzonnen waren.

      “Ga je me nu vermoorden?”

      Thanos probeerde uitdagend te klinken, ondanks het feit dat hij geen wapens had.

      “Oh nee, mijn prins, we zijn iets heel anders met je van plan. Je gezelschap daarentegen…”

      Thanos zag dat Herek probeerde op te staan, maar hij was niet snel genoeg. De leider deed een stap naar voren en deelde zijn eerste messteek uit met een levendige efficiëntie. Het mes gleed in de andere man en eruit, erin en eruit. Hij hield Herek overeind, alsof hij wilde voorkomen dat hij stierf voor hij klaar was.

      Uiteindelijk liet hij het levenloze lichaam van de gevangene los. Toen hij zich weer naar Thanos omdraaide, was er bijna niets menselijks in zijn gezicht te zien.

      “Hoe voelt het nu, Prins Thanos,” vroeg hij, “om een gevangene te zijn?”

      HOOFDSTUK ZES

      Lucious was van de geur van brandende huizen gaan houden. Er was iets rustgevends aan, maar ook iets dat hem opwond bij het vooruitzicht van alles dat ging komen.

      “Wacht ze op,” zei hij vanaf zijn plek op een groot strijdros.

      Om hen heen spreidden zijn mannen zich uit om de huizen te omsingelen. Het waren nauwelijks huizen eigenlijk, niets meer dan krotten die zo armzalig waren dat het niet eens de moeite waard was om ze te plunderen. Misschien zouden ze later nog eens door het as ziften.

      Maar nu was het tijd voor plezier.

      Lucious zag beweging uit zijn ooghoeken toen de eerste mensen schreeuwend hun huizen uitrenden. Hij wees met zijn gehandschoende hand, en het zonlicht weerspiegelde op zijn gouden wapenrusting.

      “Daar!”

      Hij spoorde zijn paard al steigerend aan tot een galop, hief een speer en wierp hem naar één van de rennende figuren. Naast hem haalden zijn mannen de mannen en vrouwen in, hakkend en moordend. Hier en daar lieten ze er één leven, als ze dachten dat het de opbrengst op de slavenmarkt waard zou zijn.

      Het afbranden van een dorp was, zo had Lucious ondervonden, een vorm van kunst. Het was belangrijk om niet blindelings het dorp te bestormen en alles maar in brand te steken. Dat was wat amateurs deden. Als je onvoorbereid naar binnen stormde, dan sloegen mensen op de vlucht. Als je huizen in de verkeerde volgorde verbrandde, dan bestond de kans dat er waardevolle spullen werden achtergelaten. Als je te veel ontsnappingsroutes openliet,