Andrey Tikhomirov

Wetenschappelijke analyse van de Bijbelse brieven van de apostelen. Regel voor regel wetenschappelijke uitleg van de Bijbel


Скачать книгу

uitgave, gelijk als sommigen ons lasteren, en zeggen, dat wij alzo leren? Het oordeel over hen is rechtvaardig. (Paulus ’redenering over rechtvaardigheid, waarheid-onwaarheid vanuit het standpunt van de «Goddelijke Voorzienigheid»).

      9 Wat is het? hebben we een voordeel? Geenszins. Want wij hebben reeds bewezen dat zowel Joden als Grieken allen onder de zonde zijn (Paulus" bewees «dat"alles onder de zonde is»).

      10 gelijk geschreven is: er is niet een rechtvaardige; maar alles is naar de wil Gods!).

      11 Er is niemand die verstaat, niemand zoekt God; maar alles is naar de wil van God!).

      12 zij zijn allen afgedwaald, zij zijn allen waardeloos; er is niemand die goed doet, er is niet één. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).

      13 hun strottenhoofd is een open kist; zij bedriegen met hun tong; het venijn der adders is op hun lippen. (Asp (Grieks) – een giftige slang).

      14 hun mond is vol laster en bitterheid. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).

      15 hun voeten vergieten snel bloed, (iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).

      16 verderf en verderf is op hun wegen, (iedereen gedraagt zich «verkeerd»).

      17 zij kennen de weg van de wereld niet. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).

      18 Er is geen vreze Gods voor hun ogen. (Iedereen gedraagt zich ’verkeerd’).

      19 maar wij weten, dat de wet, indien zij iets zegt, spreekt tot degenen, die onder de wet zijn, zodat alle mond versperd wordt, en de gehele wereld schuldig wordt voor God.

      20 Want uit de werken der wet zal geen vlees voor zijn aangezicht gerechtvaardigd worden; want de zonde wordt door de wet gekend. (De wet van Mozes is verkeerd).

      21 maar nu, onafhankelijk van de wet, is de waarheid van God verschenen, waarvan de wet en de profeten getuigen («de waarheid van God, waarvan de wet en de profeten getuigen «en» onafhankelijk van de wet" handelen, is alleen zogenaamd waar!).

      22 de waarheid van God is door het geloof in Jezus Christus in allen en op alle gelovigen, want er is geen verschil («de waarheid van God door het geloof in Jezus Christus in allen en op alle gelovigen», met andere woorden, geloof in Jezus Christus en alle werken! En alles, zeggen ze, zal geweldig zijn!).

      23 want iedereen heeft gezondigd en is beroofd van de heerlijkheid van God (iedereen gedraagt zich «verkeerd»).

      24 vrij gerechtvaardigd zijnde, door Zijn genade, door de verzoening in Christus Jezus (Paulus benadrukt dat alleen geloof het verzoenende offer van Jezus Christus is en geeft «vrijelijk rechtvaardiging, door Zijn genade»).

      25 die God heeft geofferd als een offer van verzoening in zijn bloed door het geloof, tot het getuigenis van Zijn gerechtigheid in de vergeving van zonden die te voren zijn begaan (de dood van Jezus wordt in het Nieuwe Testament begrepen als een verlossend offer aan God de vader voor de zonden van alle mensen).

      26 In de tijd van Gods lankmoedigheid, naar het getuigenis zijner gerechtigheid in de tegenwoordige tijd, laat het blijken dat hij een rechtvaardige en rechtvaardigende gelovige is in Jezus. (Paulus benadrukt dat alleen geloof het verzoenende offer van Jezus Christus is en geeft «vrijelijk rechtvaardiging, door Zijn genade»).

      27 Waar is iets om over te roemen? vernietigen. Welke wet? [de wet van] zaken? Nee, maar door de wet van het geloof. (Geloof is suggestie en auto-suggestie).

      28 want wij erkennen, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit het geloof, ongeacht de werken der wet. (Paulus zet de houding van christenen ten opzichte van de wetten van Mozes uiteen. De essentie van deze verklaring is dat «een persoon niet wordt gerechtvaardigd door de werken van de wet, maar alleen door het geloof in Jezus Christus», dat wil zeggen, de wet (Torah) is alleen geldig totdat de «Verlosser» komt).

      29 Is de God der Joden alleen, en niet der heidenen? Natuurlijk, en heidenen, (de bewering van monotheïsme).

      30 want er is één God, die de besnedenen uit het geloof en de onbesnedenen uit het geloof rechtvaardigt. (Bevestiging van het monotheïsme).

      31 wij dan door het geloof de wet te gronde richten? Niets, maar wij bevestigen de wet. (Geloof in Jezus Christus vestigt de wet).

      Hoofdstuk 4

      1 Wat heeft Abraham, onze vader, naar het vlees verkregen? (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament).

      2 Indien Abraham gerechtvaardigd wordt uit werken, hij heeft lof, maar niet voor God. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament).

      3 Want wat zegt de Schrift? Abraham geloofde God en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      4 de beloning van de doener wordt niet uit barmhartigheid toegerekend, maar uit plicht. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      5 maar dengene, die niet doet, maar gelooft in dengene, die den goddeloze rechtvaardigt, zijn geloof wordt toegerekend tot gerechtigheid. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      6 op dezelfde manier noemt David een gezegende persoon aan wie God rechtvaardigheid toerekent ongeacht zijn daden: (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de «rechtvaardigheid» van het geloof).

      7 Welgelukzalig zijn zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      8 Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de zonde niet toerekent. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      9 heeft deze zaligspreking betrekking op de besnijdenis of op de voorhuid? We zeggen dat het geloof van Abraham werd toegerekend aan rechtvaardigheid. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      10 Wanneer werd u aangerekend? na de besnijdenis of vóór de besnijdenis? Niet na de besnijdenis, maar vóór de besnijdenis. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      11 en hij ontving het teken der besnijdenis, [als] het zegel der gerechtigheid door het geloof, dat [hij] had in de voorhuid, zodat hij een vader werd van alle gelovigen in de voorhuid, zodat ook hun gerechtigheid toegerekend zou worden (redenerend over de besnijdenis, als «het zegel der gerechtigheid door het geloof»).

      12 en door den Vader der besnedenen, niet alleen die besneden zijn, maar ook die wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen Vader Abraham, hetwelk hij in de voorhuid had. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof). (Redeneren over besnijdenis als «het zegel van gerechtigheid door geloof»).

      13 Want het is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad, dat de belofte erfgenaam der wereld zal zijn, maar door de gerechtigheid des geloofs. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      14 Indien zij, die op de wet gegrondvest zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof tevergeefs, en is de belofte ondoeltreffend; (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de» gerechtigheid" van het geloof).

      15 Want de wet brengt toorn voort, want waar geen wet is, is geen misdaad. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redeneren over de» rechtvaardigheid" van het geloof).

      16 Alzo door het geloof, opdat [het] door barmhartigheid zou zijn, opdat de belofte voor allen onveranderlijk zou zijn, niet alleen naar de wet, maar ook naar het geloof van de nakomelingen van Abraham, die de vader van ons allen is (verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament, redenering over de «gerechtigheid» van het geloof).

      17 (gelijk geschreven is: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld) voor het aangezicht Gods, welken hij geloofd