in een bedrijf of inrichting jeugdige werknemers arbeid verrichten, wordt op die arbeid adequaat deskundig toezicht uitgeoefend. De inhoud en de mate van het toezicht is afhankelijk van de uit de risico-inventarisatie en — evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, gebleken gevaren die kunnen ontstaan, indien deskundig toezicht ontbreekt.
2. Indien uit de risico-inventarisatie en — evaluatie, bedoeld in artikel 1.36, blijkt, dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren, met name voor arbeidsongevallen als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer, zijn verbonden, mag die arbeid slechts worden verricht, indien het deskundig toezicht zodanig is georganiseerd dat die gevaren worden voorkomen. Indien dat niet mogelijk is, mag die arbeid niet door jeugdige werknemers worden verricht.
Artikel 1.38. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
In aanvulling op artikel 18 van de wet worden jeugdige werknemers in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, zodra uit de risico-inventarisatie en — evaluatie, bedoeld in artikel 1.36, blijkt, dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren, met name voor arbeidsongevallen als gevolg van het gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer, zijn verbonden.
Artikel 1.39. Uitzonderingen leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen
Deze afdeling en paragraaf 4 van afdeling 5 van hoofdstuk 3, paragraaf 2 van afdeling 10 van hoofdstuk 4, paragraaf 3 van afdeling 6 van hoofdstuk 6 en paragraaf 2 van afdeling 6 van hoofdstuk 7, zijn niet van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 1.40. Definitie
In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 betreffende maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PbEG L 348).
Artikel 1.41. Risico-inventarisatie en — evaluatie
Indien in een bedrijf of inrichting een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de lactatie werkzaam is of pleegt te zijn, wordt in de risico-inventarisatie en — evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan de niet-limitatieve lijst van agentia, procédés en arbeidsomstandigheden, opgenomen in bijlage I bij de richtlijn
Artikel 1.42. Organisatie van de arbeid
1. Onverminderd artikel 4:5 van de Arbeidstijdenwet, organiseert de werkgever de arbeid van een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie zodanig, richt de arbeidsplaats zodanig in, past een zodanige productie- en werkmethode toe en laat zodanige arbeidsmiddelen gebruiken, dat de arbeid voor die werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie.
2. Indien nakoming van het eerste lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt door een tijdelijke aanpassing van de arbeid of door een tijdelijke aanpassing van de arbeids- en rusttijden voorkomen dat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie wordt veroorzaakt, en wordt voorkomen dat een terugslag kan worden veroorzaakt op de zwangerschap of lactatie.
3. Indien nakoming van het tweede lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt aan de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk andere arbeid gegeven.
4. Indien nakoming van het derde lid redelijkerwijs niet mogelijk is, worden de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk vrijgesteld van het verrichten van arbeid.
Artikel 1.42a. Voorlichting
De werkgever zorgt voor doeltreffende voorlichting over de risico’s van de arbeid tijdens zwangerschap en lactatie en de maatregelen die zijn genomen om de risico’s te voorkomen. De voorlichting vindt plaats binnen twee weken nadat de zwangere werknemer of werknemer tijdens de lactatie aan de werkgever heeft gemeld zwanger te zijn dan wel werkzaam te zijn tijdens de lactatie.
Artikel 1.43. Toepasselijkheid
1. Dit besluit is niet van toepassing op thuiswerk, tenzij uitdrukkelijk regels voor thuiswerk zijn gesteld. In dat laatste geval wordt onder werkgever mede verstaan thuiswerkgever en wordt onder werknemer mede verstaan thuiswerker.
2. Indien een thuiswerker tevens een jeugdige werknemer is, zijn uitsluitend de bepalingen die voor de thuiswerker zijn vastgesteld van toepassing.
Artikel 1.44. Beschikbaarheid van gegevens
Van de thuiswerkers zijn gegevens beschikbaar omtrent naam, adres en woonplaats alsmede van de werkzaamheden die door de betreffende thuiswerkers worden verricht en van de stoffen, hulpmiddelen en werktuigen die daarbij worden gebruikt.
Artikel 1.45. Voorraad
Het is niet toegestaan aan de thuiswerker een grotere hoeveelheid aan grondstoffen, halffabrikaten en gerede producten in voorraad te geven of te laten houden dan voor de arbeid strikt noodzakelijk is.
Artikel 1.46. Melding van arbeidsongevallen
Indien aan een thuiswerker in verband met het verrichten van arbeid een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet overkomt, wordt door de thuiswerker hiervan onverwijld mededeling gedaan aan de thuiswerkgever.
Hoofdstuk 2. Arbozorg en organisatie van de arbeid
Artikel 2.1. Gegevens beroepsziekten
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet worden verstrekt.
Artikel 2.2. Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. gevaarlijke stof: brandbare, extreem toxische, toxische of ontplofbare stof;
b. brandbare stof: een stof die een procestemperatuur heeft gelijk aan of hoger dan het vlampunt, bepaald met het toestel van Abel-Pensky voor vlampunten tot en met 65 °C of bepaald met het toestel van Pensky-Martens voor vlampunten boven 65 °C;
c. extreem toxische stof:
1°. een stof die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft
— dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende vier uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 milligram per kubieke meter, of
— dat de lethale dosis 50 oraal bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 1 milligram per kilogram, of
— dat de lethale dosis 50 percutaan bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 2 milligram per kilogram;
2°. de volgende voor de mens carcinogene stoffen met een hoge potentie: 2-acetylaminofluoreen, 4-aminobifenyl, benzidine, bischloormethylether, dialkylnitrosaminen, 4-dimethylaminoazobenzeen, methylnitroso-ureum, 2-naftylamine, 4-nitrobifenyl en 3- nitronaftylamine;
d. toxische stof: een stof, niet zijnde een extreem toxische stof, die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft dat de lethale concentratie