Artikel 7
1. Er is een Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
2. De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heeft in het belang van de nationale veiligheid tot taak:
a. het verrichten van onderzoek:
1°. omtrent het potentieel en de strijdkrachten van andere mogendheden, ten behoeve van een juiste opbouw en een doeltreffend gebruik van de krijgsmacht;
2°. naar factoren die van invloed zijn of kunnen zijn op de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde voor zover de krijgsmacht daarbij is betrokken of naar verwachting betrokken kan worden;
b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;
c. het verrichten van onderzoek dat nodig is voor het treffen van maatregelen:
1°. ter voorkoming van activiteiten die ten doel hebben de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht te schaden;
2°. ter bevordering van een juist verloop van mobilisatie en concentratie der strijdkrachten;
3°. ten behoeve van een ongestoorde voorbereiding en inzet van de krijgsmacht als bedoeld in onderdeel a, onder 2°.
d. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder c genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens betreffende de krijgsmacht waarvan de geheimhouding is geboden;
e. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen, ten aanzien van onderwerpen met een militaire relevantie die door Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met Onze betrokken Ministers, zijn aangewezen;
f. het opstellen van dreigingsanalyses op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie gezamenlijk ten behoeve van de beveiliging van de personen, bedoeld in de artikelen 6, derde lid, onderdeel b, en 38, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993 en de bewaking en de beveiliging van de objecten en de diensten die zijn aangewezen op grond van artikel 15a van die wet, voor zover het betreft personen, objecten en diensten met een militaire relevantie.
Artikel 7a
1. De dreigingsanalyses, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel f, worden opgesteld naar aanleiding van gegevens die worden verstrekt door:
a. de personen, bedoeld in de artikelen 6, derde lid, onderdeel b, en 38, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993;
b. degenen die belast zijn met de behartiging van de belangen van de personen, bedoeld in de artikelen 6, derde lid, onderdeel b, en 38, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993;
c. degenen die belast zijn met de behartiging van de belangen van de objecten of de diensten, die zijn aangewezen op grond van artikel 15a van de Politiewet 1993;
d. de diensten;
e. de politie; of
f. het openbaar ministerie.
2. De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is slechts bevoegd gegevens te verzamelen ten behoeve van het opstellen van de dreigingsanalyses, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel f, indien de gegevens die op grond van het eerste lid zijn verstrekt dat noodzakelijk maken.
Paragraaf 2.4. Verslaglegging omtrent de taakuitvoering door de diensten
Artikel 8
1. Onze betrokken Ministers brengen jaarlijks voor 1 mei gelijktijdig aan beide kamers der Staten-Generaal een openbaar verslag uit van de wijze waarop de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst hun taken in het afgelopen kalenderjaar hebben verricht.
2. In het verslag wordt in ieder geval volledig overzicht gegeven van:
a. de aandachtsgebieden waarop de dienst zijn activiteiten in het afgelopen jaar heeft gericht;
b. de aandachtsgebieden waarop de dienst zijn activiteiten in het lopende jaar in ieder geval zal richten.
3. In het openbare jaarverslag blijft vermelding achterwege van in ieder geval de gegevens die zicht geven op:
a. door de dienst aangewende middelen in concrete aangelegenheden;
b. door de dienst aangewende geheime bronnen;
c. het actuele kennisniveau van de dienst.
4. Onze betrokken Minister kan de gegevens, bedoeld in het derde lid, vertrouwelijk meedelen aan een of beide kamers der Staten-Generaal.
5. Onverminderd de verplichting, bedoeld in het eerste lid, informeren Onze betrokken Ministers uit eigen beweging beide kamers der Staten-Generaal, indien daartoe aanleiding bestaat. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 2.5. Bijzondere bepalingen betreffende de functionarissen die ten behoeve van de diensten werkzaam zijn
Artikel 9
1. De ambtenaren van de diensten bezitten geen bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten.
2. De in artikel 60 bedoelde ambtenaren oefenen bij het verrichten van de daar bedoelde werkzaamheden geen bevoegdheden tot het opsporen van strafbare feiten uit.
Artikel 10
1. Het is de ambtenaar van een dienst verboden, anders dan in de uitoefening van zijn functie, te reizen naar dan wel te verblijven in:
a. een land waar feitelijk een gewapend conflict bestaat;
b. door Onze betrokken Ministers gezamenlijk bij ministeriлle regeling aangewezen landen waarin het verblijf door een ambtenaar van een dienst een bijzonder risico voor de nationale veiligheid kan opleveren.
2. Onze betrokken Minister kan ontheffing van het in het eerste lid bedoelde verbod verlenen, indien dringende persoonlijke of andere belangen van de betrokken ambtenaar dat vereisen en de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat zich daartegen niet verzetten.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de coördinator, de aan hem ondergeschikte ambtenaren en de krachtens artikel 60, tweede lid, aangewezen ambtenaren.
Paragraaf 2.6. Nadere regels met betrekking tot organisatie, werkwijze en beheer van de diensten
Artikel 11
Onze betrokken Minister kan ten aanzien van de organisatie, de werkwijze en het beheer van een dienst nadere regels stellen.
Hoofdstuk 3. De verwerking van gegevens door de diensten
Paragraaf 3.1. Algemene bepalingen
Artikel 12
1. De diensten zijn bevoegd tot het verwerken van gegevens met inachtneming van de eisen die daaraan bij of krachtens deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken zijn gesteld.
2. De verwerking van gegevens vindt slechts plaats voor een bepaald doel en slechts voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken.
3. De verwerking van gegevens geschiedt in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze.
4. De gegevens die in het kader van de taakuitvoering van de diensten worden verwerkt, zijn voorzien van een aanduiding omtrent de mate van betrouwbaarheid dan wel een verwijzing naar het document of de bron waaraan de gegevens zijn ontleend.
Artikel 13
1. De verwerking van persoonsgegevens door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan slechts betrekking hebben op personen:
a. die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar