Nederland

Wet op de inlichtingen – en veiligheidsdiensten – Wiv (Wiv 2002)


Скачать книгу

dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat;

      b. die toestemming hebben verleend voor een veiligheidsonderzoek;

      c. omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het onderzoek betreffende andere landen;

      d. over wie door een andere inlichtingen- of veiligheidsdienst gegevens zijn ingewonnen;

      e. wier gegevens noodzakelijk zijn ter ondersteuning van een goede taakuitvoering door de dienst;

      f. die werkzaam zijn of zijn geweest voor een dienst;

      g. omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het opstellen van de dreigings- en risicoanalyses, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel e.

      2. De verwerking van persoonsgegevens door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan slechts betrekking hebben op personen:

      a. die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de veiligheid of de paraatheid van de krijgsmacht;

      b. die toestemming hebben verleend voor een veiligheidsonderzoek;

      c. omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het onderzoek betreffende andere landen;

      d. over wie door een andere inlichtingen- of veiligheidsdienst gegevens zijn ingewonnen;

      e. wier gegevens noodzakelijk zijn ter ondersteuning van een goede taakuitvoering door de dienst;

      f. die werkzaam zijn of zijn geweest voor een dienst;

      g. omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van een onderzoek als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, sub 2°;

      h. omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het opstellen van de dreigingsanalyses, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel f;

      i. omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van het opstellen van een analyse door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, in opdracht van onze minister van Defensie, van potentiлle dreigingen tegen een bij de krijgsmacht werkzaam persoon of een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd object, welke niet ingevolge de artikelen 6, derde lid, onderdeel b, en 38, eerste lid, onderdeel c, respectievelijk artikel 15a van de Politiewet 1993 is aangewezen.

      3. De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats.

      4. De verwerking van persoonsgegevens die betrekking hebben op de in het derde lid bedoelde kenmerken vindt slechts plaats in aanvulling op de verwerking van andere gegevens en slechts voor zover dat voor het doel van de gegevensverwerking onvermijdelijk is.

      Artikel 14

      1. De artikelen 12, 13, eerste, derde en vierde lid, zijn tevens van toepassing op de verwerking van gegevens ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst door de ambtenaren, bedoeld in artikel 60.

      2. De verwerking van gegevens, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst blijft strikt gescheiden van de verwerking van gegevens door de desbetreffende ambtenaren ten behoeve van andere doeleinden. Het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan daaromtrent nadere aanwijzingen geven.

      3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor de archiefbescheiden die verband houden met de gegevensverwerking ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst door de ambtenaren, bedoeld in artikel 60, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats.

      Artikel 15

      De hoofden van de diensten dragen zorg voor:

      a. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens;

      b. de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn;

      c. de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld.

      Artikel 16

      De hoofden van de diensten dragen voorts zorg voor:

      a. de nodige voorzieningen ter bevordering van de juistheid en de volledigheid van de gegevens die worden verwerkt;

      b. de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van de gegevensverwerking tegen verlies of aantasting van gegevens alsmede tegen onbevoegde gegevensverwerking;

      c. de aanwijzing van personen die bij uitsluiting van anderen bevoegd zijn tot de bij de aanwijzing vermelde werkzaamheden in het kader van de verwerking van gegevens.

      Paragraaf 3.2. De verzameling van gegevens

      Paragraaf 3.2.1. Algemeen

      Artikel 17

      1. De diensten zijn bevoegd zich bij de uitvoering van hun taak, dan wel ter ondersteuning van een goede taakuitvoering, voor het verzamelen van gegevens te wenden tot:

      a. bestuursorganen, ambtenaren en voorts een ieder die geacht wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken;

      b. de verantwoordelijke voor een gegevensverwerking.

      2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is de daarmee belaste ambtenaar verplicht zich ten opzichte van de verantwoordelijke voor een gegevensverwerking te legitimeren aan de hand van een daartoe door het betrokken hoofd van een dienst verstrekt legitimatiebewijs.

      3. De bij of krachtens de wet geldende voorschriften voor de verantwoordelijke voor een gegevensverwerking betreffende de verstrekking van zodanige gegevens zijn niet van toepassing op verstrekkingen gedaan ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b.

      Paragraaf 3.2.2. Bijzondere bevoegdheden van de diensten

      Artikel 18

      Een bevoegdheid als bedoeld in deze paragraaf mag slechts worden uitgeoefend, voor zover dat noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a en d, en de taken, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, c, en e.

      Artikel 19

      1. De uitoefening door een dienst van een bevoegdheid als bedoeld in deze paragraaf is slechts toegestaan, indien, voor zover bij deze paragraaf niet anders is bepaald, Onze betrokken Minister of namens deze het betrokken hoofd van een dienst daartoe toestemming heeft gegeven.

      2. Het hoofd van een dienst kan aan hem ondergeschikte ambtenaren bij schriftelijk besluit aanwijzen die de toestemming, bedoeld in het eerste lid, namens hem verlenen. Onze betrokken Minister wordt een afschrift van het besluit gezonden.

      3. De toestemming wordt, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald, verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden en kan telkens op een daartoe strekkend verzoek worden verlengd voor eenzelfde periode.

      Artikel 20

      1. De diensten zijn bevoegd tot:

      a. het observeren en in het kader daarvan vastleggen van gegevens betreffende gedragingen van natuurlijke personen of gegevens betreffende zaken, al dan niet met behulp van observatie- en registratiemiddelen;

      b. het volgen en in het kader daarvan vastleggen van gegevens betreffende natuurlijke personen of zaken, al dan niet met behulp van volgmiddelen, plaatsbepalingsapparatuur en registratiemiddelen.

      2. De toepassing van observatie- en registratiemiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder a, alsmede het aanbrengen van volgmiddelen, plaatsbepalingsapparatuur en registratiemiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder b, door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is, voor zover het gaat om de toepassing dan wel het aanbrengen daarvan in besloten plaatsen die niet in gebruik zijn van het Ministerie van Defensie slechts toegestaan, indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse