Nederland

Wet op het financieel toezicht – Wft


Скачать книгу

van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

      Artikel 2:8

      1. Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden het bedrijf van clearinginstelling door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank van het voornemen daartoe kennis heeft gegeven en hij ervoor zorgt en aantoont dat zal worden voldaan aan hetgeen ingevolge de artikelen 3:17, 3:18, 3:20a en 3:57 is bepaald, met dien verstande dat in die artikelen voor de zinsnede «met zetel in Nederland» wordt gelezen: met zetel buiten Nederland.

      2. Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een door Onze Minister ingevolge artikel 2:6, tweede lid, aan te wijzen staat die in de staat van hun zetel bevoegd zijn tot de uitoefening van hun bedrijf.

      3. Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, tenzij de vergunning anders vermeldt. Artikel 2:18 is van overeenkomstige toepassing.

      4. Voor de toepassing van het eerste lid oefenen clearinginstellingen met zetel buiten Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien zulks geschiedt op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.

      5. Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de financiële onderneming die de kennisgeving heeft gedaan.

      Artikel 2:9

      1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      2. De clearinginstelling, bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, kan overgaan tot het verrichten van diensten nadat zij de mededeling, bedoeld in artikel 2:8, vijfde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.

      Artikel 2:10

      1. Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De clearinginstelling legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat zij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling.

      2. De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.

      3. Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.

      4. De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de clearinginstelling.

      Afdeling 2.2.1.a. Uitoefenen van bedrijf van elektronischgeldinstelling

      § 2.2.1a.1. Vergunningplicht en eisen voor elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland

      Artikel 2:10a

      1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning elektronisch geld uit te geven.

      2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.

      Artikel 2:10b

      1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag aan een rechtspersoon een vergunning als bedoeld in artikel 2:10a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

      a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

      b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;

      c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

      d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

      e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

      f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

      g. artikel 3:29a met betrekking tot het veiligstellen van middelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of in ruil voor elektronisch geld;

      h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

      i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.

      2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      3. De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag, in afwijking van artikel 1:102, derde lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.

      4. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

      Artikel 2:10c

      1. Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      2. Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij ervan overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de betaaldienstagent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.

      § 2.2.1a.2. Vrijstelling

      Artikel 2:10d

      Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:10a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

      § 2.2.1a.3. Bijkantoren en agenten van en verrichten van diensten door elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat

      Artikel 2:10e

      1. Een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft en de toezichthoudende