Nederland

Wetboek van Strafvordering


Скачать книгу

aanhangig is, en wel totdat de beslissing daarop onherroepelijk zal zijn geworden.

      Artikel 15

      Na de kennisgeving van verdere vervolging of, indien deze niet heeft plaats gehad, na het uitbrengen van de dagvaarding ter terechtzitting kan de verdachte de schorsing wegens het bestaan van een geschilpunt van burgerlijk recht enkel verzoeken, hetzij bij het bezwaarschrift hetwelk tegen die kennisgeving of dagvaarding kan worden ingediend, hetzij op de terechtzitting.

      Artikel 16

      1. Indien de verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, schorst de rechter de vervolging, in welke stand zij zich ook bevindt.

      2. Zoodra van het herstel van den verdachte is gebleken, wordt de schorsing opgeheven.

      Artikel 17

      1. In geval van schorsing der vervolging kan de rechter niettemin spoedeischende maatregelen bevelen.

      2. Hij kan gelasten dat de schorsing zich niet zal uitstrekken tot hetgeen de voorloopige hechtenis betreft.

      Artikel 18 [Vervallen per 01-01-1994]

      Artikel 19

      1. De beslissingen omtrent de schorsing worden genomen hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, hetzij op het verzoek van den verdachte of zijn raadsman. Zij worden gegeven door het gerecht in feitelijken aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of anders het laatst werd vervolgd.

      2. Alle beschikkingen worden onverwijld aan den verdachte beteekend.

      Artikel 20

      1. Tegen beschikkingen omtrent de schorsing staat het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna en den verdachte binnen veertien dagen na de beteekening hooger beroep open. Is echter de hoofdzaak niet voor hooger beroep vatbaar, dan is binnen gelijken termijn alleen beroep in cassatie toegelaten. Tegen beschikkingen in hooger beroep gegeven, staat binnen gelijken termijn beroep in cassatie open.

      2. De Hooge Raad, het gerechtshof of de rechtbank beslist zoo spoedig mogelijk. Artikel 19, laatste lid, is van toepassing.

      Zesde afdeeling. Behandeling door de raadkamer

      Artikel 21

      1. In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschiedt de behandeling door de raadkamer. Echter geschieden op de terechtzitting onderzoek en beslissing omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten, aldaar gedaan.

      2. De raadkamer is als volgt samengesteld:

      a. bij de rechtbanken uit drie leden of, indien het vijfde lid, eerste volzin van toepassing is, uit één lid;

      b. bij de gerechtshoven uit drie leden of, indien het zesde lid van toepassing is, uit één lid;

      c. bij de Hoge Raad uit vijf leden of, overeenkomstig artikel 75, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, uit drie leden.

      3. Indien door de raadkamer eene beslissing moet worden gegeven na den aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, is zij zooveel mogelijk samengesteld uit de leden die op de terechtzitting over de zaak hebben gezeten.

      4. Het lid of plaatsvervangend lid dat als rechter- of raadsheer-commissaris eenig onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt, op straffe van nietigheid, aan de behandeling door de raadkamer geen deel, tenzij het onderzoek uitsluitend heeft plaatsgevonden op grond van artikel 316, tweede lid, en de rechter- of raadsheer-commissaris ook aan het verdere onderzoek ter terechtzitting kan deelnemen.

      5. Behandeling door een enkelvoudige kamer van de rechtbank kan geschieden indien de zaak van eenvoudige aard is. Behandeling door een enkelvoudige kamer vindt in elk geval plaats, indien de kantonrechter de zaak behandelt en beslist. Behandeling door een meervoudige kamer vindt in elk geval plaats, indien het betreft de behandeling van beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris, alsmede van de vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming als bedoeld in artikel 65, 66, derde lid, laatste volzin, of 66a.

      6. Behandeling door een enkelvoudige kamer van het gerechtshof kan geschieden indien de behandeling verband houdt met een zaak als bedoeld in artikel 411, tweede lid, alsmede indien het betreft de behandeling van een vordering tot verlenging van de gevangenhouding als bedoeld in artikel 75, eerste lid.

      7. Indien het lid van de rechtbank als bedoeld in het vijfde lid of het lid van het gerechtshof als bedoeld in het zesde lid, oordeelt dat de zaak door een meervoudige kamer moet worden behandeld verwijst hij de zaak daarheen. De verwijzing kan geschieden in elke stand van de behandeling. De verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevond. Bij de beoordeling van de zaak kan hetgeen voor de verwijzing bij de behandeling in raadkamer heeft plaatsgevonden worden betrokken.

      Artikel 22

      1. De behandeling door de raadkamer vindt, tenzij anders is voorgeschreven, niet in het openbaar plaats.

      2. Indien behandeling in het openbaar is voorgeschreven, kan de raadkamer gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. Dit bevel kan worden gegeven in het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van de staat, alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Een dergelijk bevel kan ook worden gegeven indien openbaarheid naar het oordeel van de rechtbank het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.

      3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid wordt door de raadkamer ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op het verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers gegeven. De raadkamer geeft het bevel niet dan na het openbaar ministerie, de verdachte alsmede andere procesdeelnemers, zonodig met gesloten deuren, hieromtrent te hebben gehoord.

      4. De raadkamer is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en van de getuige op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste en tweede volzin, indien over de identiteit van de verdachte of getuige twijfel bestaat. Artikel 29a, tweede lid, is ten aanzien van de getuige van overeenkomstige toepassing.

      5. Tot bijwoning van de niet openbare behandeling kan de voorzitter bijzondere toegang verlenen.

      Artikel 23

      1. De raadkamer is bevoegd de noodige bevelen te geven, opdat het onderzoek hetwelk aan hare beslissing moet voorafgaan, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek zal plaats vinden.

      2. Door de raadkamer worden het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. Artikel 22, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

      3. De verdachte en andere procesdeelnemers kunnen zich bij de behandeling door de raadkamer door een raadsman of advocaat doen bijstaan.

      4. Het openbaar ministerie legt aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over. De verdachte en andere procesdeelnemers zijn, evenals hun raadsman of advocaat, bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen.

      5. Het tweede tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.

      Artikel 24

      1. De beschikking van de raadkamer is met redenen omkleed.

      Indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, wordt zij in het openbaar uitgesproken.

      2. De beschikking vermeldt de namen van de leden van het college, door wie en de dag waarop zij is gewezen. Zij wordt ondertekend