Georg Ebers

Warda: Roman uit het oude Egypte


Скачать книгу

het klimmen der zon steeg ook zijn levensmoed en zijn zelfvertrouwen. Toen hij zich gereed maakte in zijn kostbaarst kleed zijn huis te verlaten, was hij weder gestemd als gisteren avond, en stond zijn besluit vast, zonder, en als het zijn moest zelfs in weerwil van de goden, zijn doel na te streven.

      De Mohar had zijn weg gekozen, en hij keerde nooit om, als hij eene wandeltocht was begonnen.

      NEGENDE HOOFDSTUK

      De zon stond ter middaghoogte. Hare stralen vonden geen toegang tot de nauwe schaduwrijke straten van de woonstad Thebe, maar zij brandden met verzengende hitte op den breeden weg van den dijk, die naar het koninklijk paleis voerde en in den regel op dit uur niet zeer bevolkt was. Maar op dienzelfden weg verdrongen zich heden wagens en voetgangers, ruiters en dragers van draagstoelen. De wandelaars kwamen niet enkel uit de stad, maar ook van de havenzijde, waar de booten gewoonlijk de bewoners der Nekropolis aan wal zetten. Op sommige plaatsen goten negers uit lederen zakken water op den weg, maar er was zoo geweldig veel stof, dat de straat en al wat zich daarop bewoog in een drogen nevel werd gehuld.

      De residentie van den pharao verkeerde in buitengewone beweging, want als een loopend vuur, door een stormwind aangeblazen, had zich een gerucht verbreid, dat de hutten der armen zoowel als de paleizen der aanzienlijken met hoop en vrees vervulde. Vroeg in den morgen waren drie boden te paard met zwaar beladen briefzakken83 uit het leger des konings gekomen, en vóor het paleis van den stadhouder afgestegen. Evenals de dorpsbewoners na lange droogte naar de zwarte onweerswolken zien, die zich boven hun hoofd samenpakken, waaruit verkwikkende regen, maar ook de vernielende bliksem en de verpletterende hagel te voorschijn kunnen komen, zoo verkeerden de burgers in angstige spanning en in blijde verwachting, zoo vaak er tijdingen kwamen van het oorlogstooneel, iets wat maar zelden en met onregelmatige tusschenpoozen gebeurde. Er was toch geen huis in de reusachtige stad, dat niet een vader, een zoon of een bloedverwant had gezonden naar het leger, dat in het verre noordoosten onder den koning streed. Wel is waar brachten de boden uit het kamp meer droeve dan blijde berichten over. De schriftrollen die zij bij zich droegen, hielden gewoonlijk kennisgevingen in van dood en verwonding, maar zelden van bevorderingen, koninklijke geschenken en behaalden buit. Dit nam niet weg, dat zij toch met smachtend verlangen werden te gemoet gezien en met gejuich ontvangen. Na de aankomst snelden groot en klein naar het paleis van den stadhouder; men verdrong zich om de schrijvers, die de ontvangen brieven uitdeelden, en de berichten voor openlijke mededeeling bestemd, alsmede de lijsten der gevallenen, of die op eene andere wijze bezweken waren, voorlazen. Er is voor een mensch niets pijnlijker dan de onzekerheid, en meestal ziet hij de slechte tijding met grooter spanning dan de goede te gemoet. Ongeluksboden rijden ook sneller, dan zij die goede dingen te verkondigen hebben.

      De stadhouder Ani hield zijn verblijf in een zijgebouw van het koninklijk paleis. Zijne bureelen omgaven een onafzienbaar ruim plein. In de talrijke vertrekken, die allen op het plein uitkwamen, zaten een menigte schrijvers onder opzichters te werken. Aan de achterzijde van den open hof zag men eene overdekte, door zuilen gedragene en van voren geopende ruimte, die veel op eene veranda geleek. Hier was Ani gewoon recht te spreken, beambten, boden en smeekelingen te ontvangen. Ook heden zat hij in deze vestibule, zichtbaar voor alle aanwezigen, omgeven door een talrijk gevolg, op een kostbaren troon. Hij liet zijn oog gaan over de volksmenigte, bij troepen door de hooge poort in den hof toegelaten door wachters met lange staven, die ze ook weder uitgeleide deden. Wat hij zag en hoorde was niet zeer opwekkend, want uit elke groep, die een schrijver omgaf, hoorde hij weeklachten opgaan. Zij die te vertellen hadden van buit, aan hunne bloedverwanten ten deel gevallen, waren wel te tellen. Een onzichtbare band, uit jammer en tranen geweven, scheen het grootste deel van die hierheen gekomen waren te verbinden. Hier stonden weeklagende mannen, die stof over hun hoofd wierpen, daar scheurden vrouwen hare kleederen, terwijl zij bitter schreiden en onder het zwaaien met den sluier uitkreten: »Ach mijn man!” »Ach mijn vader!” »Ach mijn broeder!” – Ouders, die het bericht ontvingen van den dood van hun zoon, vielen elkander weenend om den hals; grijsaards rukten zich de baard- en hoofdharen uit; jonge vrouwen sloegen zich op het hoofd en den boezem, of vielen den voorlezenden schrijver op ’t lijf, om met eigen oogen de namen te lezen der geliefden, die van hen waren weggerukt. Hartstochtelijke zielsaandoeningen, hetzij dat ze uit vreugde of uit smart worden geboren, dekken wij met een sluier, waaraan men in dien tijd geene behoefte gevoelde.

      Ter plaatse waar de klachten het luidst werden vernomen, vertoonde zich een mannetje, dat rusteloos van de eene groep naar de andere liep. Het was Nemoe, de dwerg van Katoeti, dien wij reeds kennen. Hij stond nu naast eene vrouw uit den aanzienlijken stand, die baadde in haar tranen, omdat haar echtgenoot in den laatsten slag gesneuveld was. »Kunt gij lezen?” vroeg hij haar. »Daar boven aan de architraaf staat de naam van Ramses, met al zijne titels. Schenker des levens noemt hij zich! Nu ja! hij weet wat nieuws te maken: weduwen bedoel ik, wier mannen hij laat slachten.”

      Eer de verbaasde vrouw hem antwoorden kon, stond hij bij een diep bedroefd man, en zeide, terwijl hij hem aan zijn kleed trok: »Flinker jongen dan uw gevallen zoon heeft men nooit in Thebe gezien. Laat uw jongste verhongeren of sla hem kreupel, anders slepen ze hem ook naar Syrië, want Ramses heeft veel gezond Egyptisch vleesch noodig voor de Syrische gieren.”

      De oude, die tot dusver daar had gestaan in stille berusting, balde de vuist; maar de dwerg vervolgde, terwijl hij op den stadhouder wees: »Wanneer die dáar den schepter zwaaide, zouden er geene weezen en bedelaars meer zijn aan den Nijl. Heden is het heilige water van den stroom nog zoet, maar weldra zal het ziltig smaken als de noordelijke zee, van al de tranen, die aan zijne oevers worden vergoten.”

      Het was alsof de stadhouder deze woorden had gehoord, want hij stond van zijn troon op, en hief als een weeklagende zijne handen omhoog. Velen der aanwezigen merkten deze beweging op, en luide jammerkreten vervulden het plein, dat de soldaten weder deden ontruimen, om plaats te maken voor andere volksscharen, die zich aan de poort verdrongen.

      Terwijl deze zich opnieuw rondom de schrijvers groepeerden, zat de stadhouder Ani met kalme waardigheid op zijn troon, door zijn gevolg en zijne schrijvers omgeven, en verleende audientie. Hij was een man van ruim veertig jaren en ’s konings eigen neef. Ramses I, de grootvader van den tegenwoordigen pharao, had het wettig koningshuis doen vallen, en zich door overweldiging van de kroon der pharao’s meester gemaakt. Hij was gesproten uit een Semitisch geslacht, dat na de verdrijving der Hyksos84 in Egypte was gebleven, en onder Thotmes en Amenophis zich door dapperheid had onderscheiden. Na zijn dood volgde zijn zoon Seti hem op, die zich het wettig recht op den troon zocht te verzekeren door Toeaä, de kleindochter van Amenophis III, tot vrouw te nemen. Zij schonk hem een eenigen zoon, dien hij naar zijn vader Ramses heette. Deze prins kon zich met alle reden op de legitimiteit beroepen, omdat zijne moeder aldus uit het rechtmatig koningshuis afstamde; want in Egypte kon een adellijk geslacht, zelfs dat der pharao’s, in vrouwelijke linie voortbestaan. Seti benoemde Ramses tot zijn mederegent85, om daardoor allen twijfel aan de rechtmatigheid zijner heerschappij weg te nemen. Den jongen neef zijner gemalin Toeaä, den stadhouder Ani, die weinige jaren jonger was dan Ramses, liet hij in het Seti-huis opvoeden; hij beschouwde hem als zijn eigen zoon, terwijl andere leden van het onttroonde koningshuis uit den weg geruimd of van hunne goederen beroofd werden.

      Ani toonde zich een getrouw dienaar én van Seti én van diens zoon. De oorlogzuchtige en grootmoedige Ramses vertrouwde hem als een broeder, hoewel hij zich niet ontveinzen kon, dat in zijne eigene aderen minder zuiver koningsbloed vloeide, dan in die van zijn neef. Het Egyptische koningshuis heette van den zonnegod Ra af te stammen, en de pharao kon zich alleen door zijne moeder, Ani daarentegen door zijne beide ouders op zoo hooge afkomst beroemen. Doch Ramses zat op den troon, hij voerde de teugels van het bewind met vaste hand, en dertien zonen verzekerden zijn huis de heerschappij over Egypte naar het scheen voor eeuwig. Toen hij na den dood van zijn krijgszuchtigen vader naar het noorden toog, om nieuwe lauweren te plukken op het oorlogsveld, benoemde hij Ani, die als gouverneur van de provincie Koesch86 reeds de proef had doorgestaan, tot stadhouder van het rijk.

      Iemand van een sanguinisch temperament overschat vaak den man van een kalmer natuur, in wiens karakter hij zich niet verplaatsen en wiens voortreffelijke hoedanigheden hij zich niet toeëigenen kan. Vandaar