D'Oliveira Elias

Goethe: Een Levensbeschrijving


Скачать книгу

goeie jongen" was.

      Als men tweemaal heeft gestaan voor "de groote zee-engte, waar alles door moet", dan keert men daar niet van terug zonder veel gezien te hebben, dat iemand van robuste, onschokbare gezondheid misschien pas op het eind van zijn leven bevroedt. Zoo had Wolfgang niet veel wetenschappelijke redeneering noodig om zich bestand te weten tegen de vrijgeesterij, het zoogenaamd-natuurwetenschappelijk atheïsme, dat juist in zijn dagen vooral in Frankrijk begon te tieren. Hij knutselde nu een eigen religie, een mystiek Christendom met een scheppingsverhaal vol grillige beelden, dat God niet buiten doch ìn de wereld, in ieder verschijnsel plaatste. Dit schreef hij neer en hij vond er rust in; nam met vroom gemoed aan het heilig avondmaal deel. Juffrouw Klettenberg kon echter niet verzwijgen dat ze hem den waren broeder niet geloofde. Want een persoonlijk God kende hij niet en hij hechtte waarde aan 's menschen ijdele kracht.

      Zijn langzamerhand tot orde gerakende geest ging zich nu tegenover de wereld stellen, trof daar een orde van zaken aan, waarop zijn eigen maat niet paste, en moest nu de wereld streng beoordeelen. Goethes meening over zijn tijdgenooten, op het oogenblik dat hij gereedstond te midden van hen plaats te kiezen, vinden wij in de drukke briefwisseling die hij gedurende de laatste periode van zijn ziekte met zijn Leipziger vrienden, vooral met Oeser, onderhield. Reeds in zijn eerste studentenjaren had hij het dichterlijk werk van de toenmalige grooten bij een steeds stijgenden zondvloed vergeleken. Hij wist naderhand zijn indruk van dien tijd niet beter te karakteriseeren dan met de mededeeling: Ik hoop dat ik mijn lezers nu totaal in de war heb gebracht. Er was iets nieuws op komst: de dichters die zich niet vermeiden in critiek of kunstlooze satyre, wilden terug naar het oeroude, en zongen barden-poëzie, waarin de ha's en de ho's het gebrek aan pathos moesten verhelen. De jonge Goethe, wiens eerste stappen ook eenigszins dien koers uit zouden gaan, kwam toch daartegen in verzet. En: Laat mij voelen wat ik nooit te voren gevoeld heb, doe mij denken wat ik nooit gedacht heb! eischte hij van den dichter; een eisch, waaraan hij zelf pas veel later zou voldoen. Kunst, zoo peinsde hij, is de schemering die waar en onwaar vereenigt. De waarheid is eenvoudig, niet in dien zin dat zij voor een ieder toegankelijk is, doch in dezen, dat de waarheid is een enkel gezichtspunt, van waaruit al het bestaande zich laat begrijpen. Dit zijn de machtspreuken die Goethes leiders-carrière in het geestelijk leven van zijn tijd teekenen.

      Wolfgang kreeg behoefte, het wetenswaardige dat hij van dag tot dag opschommelde in klein bestek met zich mee te dragen, de snel aanlichtende en dan weer verzinkende apercu's die bij het lezen zich in hem vormden, door enkele woorden vast te houden. En terwijl geestelijk en lichamelijk zijn herstel intrad, begon hij een aanteekenboek, onder den titel: Ephemeriden, was men treibt, heute dies und morgen das, 1770. Korte opmerkingen, boektitels, Latijnsche en Fransche opstelletjes, aanhalingen, gegevens over de historie van muziek en van beeldende kunsten. Met wreede eerlijkheid ging hij nu zijn papieren schiften. Allerlei gedichtjes die hem niet echt leken werden verbrand; alleen de Nieuwe Liederen, het copieboek van Behrisch, de twee tooneelwerkjes waarop hij nog steeds trotsch was, bleven gespaard.

      De vader maakte àl plannen voor Wolfgangs verderen studietijd en de verstandhouding werd steeds slechter. Toen zoonlief eens onvoorzichtig oordeelde over verbouwingen aan het Goethehuis, die zijn "Leipziger smaak" niet bevredigden, ontstond er een hatelijke twist, die de moeder niet kon bijleggen. Daar Wolfgang er nu bovendien op gesteld was, heel ver van Annette te wonen, liet hij zich, nog niet heelemaal genezen, gaarne door zijn vader naar Straatsburg loozen. Hij ging dus naar het buitenland: de Elzas hoorde toen bij Frankrijk; en de Franschen trachtten deze provincie te beschaven met een heir van ambtenaars, friseurs, dansmeesters, modistjes.

      Hier zou hij Duitscher worden.

De gebeurtenissen, in dit hoofdstuk verhaald, loopen van Maart 1770 tot einde Augustus 1771

      IV

      "Als wij in staat zijn een groot man te waardeeren, dan dragen wij een vonk van zijn grootheid in ons om."

Uit Goethes "GEDENKREDE"op den Shakespeare-dag. —

      Ternauwernood hersteld van zijn ziekte, nog prikkelbaar, nog treurend om het verlies van Annette en wanhopend aan de gunst der Muzen – die hem lang aan zijn lot hadden overgelaten – zoo stapt hij af in zijn nieuwe woonplaats en vermoedt weinig dat juist nu zijn levensloop een definitieven keer gaat nemen. De stad en de menschen die hij ontmoet lijken hem middelmatig – als alles! Over heel zijn doen hangt een doffe stemming van onderworpenheid en herhaaldelijk zoekt hij troost in het dierbaar-godzalige dat Fräulein Klettenberg hem heeft ingeprent. Hij is nu anders, heel anders geworden (dus verklaart een zijner in de tale Kanaäns gestelde brieven) en daarvoor dankt hij zijnen Heiland. De hemeldoctor heeft het vuur des Levens in zijn lichaam weer aangeblazen, moed en vreugd huizen er weder. De liefde is een onrijpe beweging des harten, een dwaas, die ons bij den neus rondleidt. Overdenkingen zijn eigenlijk heel licht in 't gewicht: één enkele beweging des harten in naam van hetgeen wij den Heere noemen, in afwachting van het tijdstip, dat wij het ònze Heere kunnen heeten, overstroomt ons daarentegen met ontelbare weldaden. Zijn lieve vriendin Klettenberg moet op zijn verjaardag voor hem bidden, opdat alles moge worden gelijk het worden moet…

      Toch blijft hij de kunst-minnende vriend Wolf, want, bestoft van de reis, gunt hij zich rust noch verfrissching, en gaat naar de gothische cathedraal, de Münster, kijken; die hij als grootsch bouwwerk heeft hooren roemen en als smaakloos wangedrocht heeft hooren bespotten.

      Gedurende de eerste weken van zijn verblijf te Straatsburg doet hij moeite om te verkeeren met de geesteloos-vrome en bejaarde lieden, in wier zorg Fräulein Klettenberg hem heeft aanbevolen; doch zij vervelen hem naarmate zijn gezondheid terugkeert. Aantrekkelijker gezelschap heeft hij intusschen reeds gevonden aan zijn middagtafel, waar een twaalftal kranige, opgewekte mannen, meest medici, elkander dagelijks ontmoeten. Als Wolfgang voor het eerst in de eetzaal treedt, leggen de aanzittenden mes en vork neer, blijven hem een moment aanstaren: Dit moet een buitengewoon man zijn! denken ze. Hoewel van niet meer dan middelmatige lengte, imponeert zijn slanke, trotsch opgerichte gestalte; zijn groote, donkerbruine kijkers fonkelen onder weekvloeiende wenkbrauwbogen; zijn krachtig gelijnde neus geeft met zijn besliste kin flinkheid aan het nog bleeke, beweeglijke gelaat, welks trekken een voortdurend bezig-zijn met edele gedachten uitdrukken.

      Zonder dit te zoeken is hij van beginne af leider der conversatie. Hij raakt bevriend met dr. Salzmann, den nestor van het groepje; een deftig, rustig heertje van ongeveer vijftig, een verstandig rechtsgeleerde, die als secretaris van den Voogdijraad veel levenservaring en onuitputtelijke welwillendheid had opgedaan. Hij ontvangt Wolfgang in zijn studeervertrek en geeft hem, bij zijn sierlijken haard gezeten, menigen nuttigen wenk.

      De juridische faculteit van Straatsburg had toen geen wijd-en-zijd beroemde professoren; men kreeg er geen diepzinnige, theoretische opleiding, doch deed er de rechtskennis op, die men voor de practijk strikt noodig had. Salzmann nu zegt den jongen Goethe hoe hij – daar de kennis die hij te Leipzig heeft opgedaan nogal meevalt – zich met hulp van een repetitor en een paar geleende dictaten in korten tijd kan klaar maken voor zijn eerste examen. Hij introduceert hem in zijn "Vereeniging voor schoone wetenschappen" en de muzenzoon neemt er levendig deel aan de wekelijksche discussies over zooeven verschenen Fransche en Duitsche boeken. Hij stelt hem voor aan vele deftige families, waar Wolfgang spoedig zeer gezien is; vooral daar zijn oudere vriend hem heeft weten te overtuigen, dat men in de wereld kalme, wel-overdachte manieren dient te toonen. Wolfgang, wiens lokken door den Frankforter kapper verknipt zijn, draagt – hoewel 't hem moeite kost – een valschen toer en poedert zijn haar totdat het voldoende is bijgegroeid om naar de nieuwste mode te worden gefatsoeneerd. Hij hanteert 't rapier, stijgt dagelijks te paard, leert cello spelen. En voortaan verschijnt hij in gezelschap met den driekant-hoed onder den arm, in wijde betreste jas, in kniebroek, zijden kousen, lage schoenen – hoewel hij liefst slappe, hooge laarzen draagt.

      Bij groote gulven keert zijn levenskracht weer. Hij neemt krachtige beweging in de open lucht, bezoekt de landelijk-schoone omgeving van Straatsburg. Daar is veel dansgelegenheid. Als de mooie Elsasser vrouwen, die nog mooier lijken in hun nationale dracht: – kleurig keurs, lange vlechten, korte rokjes – als de Elsasser vrouwen vroolijk zijn, dan moeten ze dansen. Wolfgang echter heeft van zijn vader alleen de statige dansen geleerd en nu gaat hij haastig les nemen bij den vermaarden Sauveur, droog,