bracht hij gansche nachten werkende door. Dit bedwelmende hem en stemde hem kalmer. Zag hij juffrouw Chuin, dan ondervroeg hij haar zoo kort mogelijk.
Wist zij iets? Had mevrouw visites gemaakt? Had zij zich in sommige huizen lang opgehouden? En juffrouw Chuin deed een heel omstandig verslag. Tot nog toe echter kon zij niet anders dan zeer onbeteekenende feiten mededeelen.
Nantas stelde zich gerust, terwijl de oude jongejuffrouw geheimzinnig knipoogde en vertelde dat zij te avond of morgen wel een meer belangrijke ontdekking zou doen.
De waarheid was dat juffrouw Chuin over alles eens goed had nagedacht. Tienduizend francs waren niet voldoende om haar het huis van den notaris te doen koopen, zij kwam twintigduizend te kort. Aanvankelijk had zij er over gedacht zich aan de vrouw te verkoopen, waar zij zich reeds aan den man verkocht had. Zij kende mevrouw echter te goed en vreesde weggejaagd te worden bij de geringste zinspeling daarop.
Geruimen tijd voor dat Nantas haar die opdracht deed, had zij Flavie reeds voor haar eigen rekening bespied, zeggende dat de ondeugden der heeren de grondslagen dikwijls zijn voor het fortuin der bedienden, zij was hier echter gestooten op een van die kuische en onberispelijke levens, welken de trotsch verbiedt iets te doen wat niet edel is. Uit haar misstap was bij Flavie een afkeer ontstaan tegen al wat man was. Juffrouw Chuin was op dit punt wanhopig, toen zij op zekeren dag den heer des Fondettes ontmoette. Hij informeerde met buitengewone belangstelling naar zijn oude maîtresse en zij begreep aanstonds dat hij niets liever zou wenschen dan haar weder te bezitten, brandend van verlangen bij de gedachte aan het genot dat hij eens in haar armen gesmaakt had. Haar plan was gemaakt: zij zou den echtgenoot en den minnaar dienen, dat was een combinatie, die vernuftig mocht heeten.
Zij had op ’t juiste tijdstip den heer des Fondettes gesproken. Deze hopeloos verliefd, zou zijn fortuin opgeofferd hebben om de vrouw te bezitten, die hem eens één oogenblik had toebehoord. Hij was het zelf die juffrouw Chuin met het voorstel voor den dag kwam. Toen hij haar een tweede maal zag, zwoer hij, dat hij zich dooden zou, als zij hem de behulpzame hand niet reikte. Juffrouw Chuin nam acht dagen bedenktijd, doch eindigde met hem te beloven te doen wat in haar vermogen was; zij zou tienduizend francs ontvangen, als zij hem op een avond in de kamer van Flavie verborg.
Den volgenden morgen zocht Juffrouw Chuin Nantas op.
“Wat hebt ge voor nieuws?” vroeg hij verbleekend.
Zij wilde haar doel bereiken langs een omweg.
Mevrouw had ongetwijfeld een liaison. Ook geloofde zij dat er wel eens rendez-vous bepaald werden.
“Kom ter zake”, zeide Nantas, woedend van ongeduld.
Eindelijk kwam de naam van den heer des Fondettes over hare lippen.
“Vanavond kan u hem vinden in de kamer van mevrouw”.
”’t Is goed, dank je”, stotterde Nantas.
Met een beweging van de hand gaf hij haar te kennen dat zij gaan kon. Hij was bang dat hij zich zwak zou toonen tegenover haar. Dit plotseling wegzenden vervulde haar met verwondering en blijdschap; zij had zich op een lang verhoor voorbereid en haar antwoorden reeds bedacht, bevreesd als zij was, zich te zullen verspreken. Zij maakte een buiging en trok zich met geveinsd medelijdend gelaat terug.
Nantas sprong overeind. Nu hij alleen was, sprak hij hardop:
“Vanavond … in haar kamer …”
En hij bracht de hand aan zijn hoofd, alsof hij vreesde dat het barsten zou. Dit rendez-vous, gegeven in de echtelijke woning was de onbeschaamdste beleediging, welke hij zich kon denken. Zoo’n smaad kon hij zich niet laten welgevallen. Zijn vuisten balden zich, hij zag zich in zijn verbeelding reeds een moordenaar. Het werk, waaraan hij bezig was, moest echter nog af. Driemaal zette hij zich voor zijn bureau, driemaal sprong hij overeind, het werk drong hem tot kalmte doch een wild verlangen, dat hem aanzette, oogenblikkelijk naar zijn vrouw te gaan en haar heur laagheid voor de voeten te werpen, stond daar naast.
Hij bedwong zich zelven echter en hervatte zijn arbeid, zwerende hen van avond beiden te dooden. Dit was de grootste overwinning ooit op zichzelf behaald.
Dien namiddag ging Nantas den keizer het voorloopig begrootingsplan overhandigen. Deze maakte echter eenige aanmerkingen, welke hij echter gemakkelijk weerlegde. Hij moest echter beloven, vóór den volgenden dag het ontwerp werd ingeleverd, verscheidene punten hier en daar nog toe te lichten.
“Sire, ik zal den ganschen nacht doorwerken”, zeide hij, terwijl hij dacht: “ik zal hem om twaalf uur dooden, dan kan ik tot de dag aanbreekt aan mijn werk blijven.”
Dien avond aan het diner was het onderwerp van het gesprek tusschen Nantas en baron Danvilliers het veelbesproken begrootingsplan. Hoewel hij niet alle inzichten van zijn schoonzoon deelde, vond hij zijn ideën groot en oorspronkelijk. Onderwijl hij den baron antwoordde, had Nantes meenen te bespeuren dat de oogen van zijn vrouw de zijne zochten. Zij zag hem tegenwoordig zoo dikwijls aan; er was niets teeders in haar blik, doch zij scheen tot diep in zijn hersenen te willen doordringen. Nantas onderstelde dat zij vreesde voor verraad, hij veinsde zich daarom zoo opgeruimd mogelijk en sprak levendig over zijn plannen, waarvoor hij allengs ook den baron wist te winnen.
Flavie staarde hem aldoor aan en een schemer van teederheid vloog een oogenblik over haar gelaat.
Tot middernacht arbeidde Nantas in zijn cabinet. Hij was langzamerhand weer geheel in zijn werk opgegaan; niets bestond meer voor hem, dan dit ontwerp, dit financieele raderwerk, dat hij stuk voor stuk ineen had gezet, tallooze moeielijkheden overwinnende.
Toen de pendule twaalf uur sloeg, hief hij instinktmatig het hoofd op. Een doodsche stilte heerschte rondom hem. Plotseling herinnerde hij zich, dat te midden van deze duisternis en deze stilte het verraad sliep.
Met weerzin rees hij uit zijn fauteuil overeind en spijtig legde hij de pen neer. Als zoekende naar zijn oude wilskracht, deed hij eenige schreden door de kamer. Plotseling steeg de warmte hem echter naar ’t hoofd, zijn oogen begonnen te gloeien en hij spoedde zich naar de vertrekken zijner vrouw.
Dien avond had Flavie haar kamenier reeds vroeg weggezonden. Zij wilde alleen zijn. Tot twaalf uur bleef zij in het kleine salon, dat aan haar slaapkamer grensde. Lang uitgestrekt op de canapé, las zij een boek, dat haar echter ieder oogenblik uit de hand gleed. Dan staarde zij voor zich, vaag, droomerig. De hardheid van haar gelaat was verdwenen; nu en dan glansde er iets op als een glimlach.
Plotseling sprong zij overeind. Men had geklopt.
“Wie is daar?”
“Open”, antwoordde Nantas.
De verrassing was zoo groot, dat zij werktuigelijk de deur opende. Nog nooit was haar man zoo bij haar binnengekomen. Hij trad de kamer in, een woeste uitdrukking op het gelaat. Juffrouw Chuin, die hem in den gang had bespied, had gelegenheid gevonden hem in ’t oor te fluisteren dat de heer des Fondettes zich reeds gedurende twee uren bij haar bevond. Hij gebruikte dan ook niet den minsten omslag.
“Gij verbergt een man in uw kamer”, zeide hij.
Flavie was zóó weinig met haar gedachten bij ’t geen hij sprak, dat zij hem niet dadelijk antwoordde. Eindelijk begreep zij hem.
“Gij zijt gek, mijnheer”, zeide zij.
Zonder verder te redeneren wilde hij zich naar haar slaapkamer begeven, maar met een sprong stelde zij zich voor de deur, uitroepende:
“Ik verbied u hier binnen te gaan … Dit zijn mijne vertrekken, waar ik meesteres ben”.
Zich oprichtende in haar toorn, bewaakte zij de deur.
Een oogenblik stonden zij sprakeloos tegenover elkander, elkander woedende blikken toeschietende. Het hoofd vooruit, de handen uitgestrekt, stond hij gereed zich op haar te werpen, teneinde zich een doorgang te banen.
“Ga uit den weg”, stiet hij op schorren toon uit, “ik ben sterker dan gij en ik zal binnen”.
“Neen, gij zult niet binnen, omdat ik het niet wil”.
Als een krankzinnige schreeuwde hij: “daar is een man, daar is een man …”
Zij verwaardigde zich niet hem tegen te spreken en haalde als eenig antwoord