ging eenmaal per week bij haar ouders langs met boodschappen en om het eten klaar te maken. Geen vaste vriend. Geen andere familieleden in Boston. Ze heeft wel een aantal vriendinnen die we nog moeten ondervragen. De ouders zijn niet verdacht. Ze kunnen amper van de bank afkomen. We wilden al beginnen met de ondervraging van haar vriendinnen, maar ik was niet helemaal zeker over het protocol,” zei ze met een blik op O’Malley.
“Dank je wel,” zei Simms. “Helder. Ik denk dat jij de leiding zal krijgen na deze vergadering, rechercheur Black, al kan ik daar niet alleen over beslissen. Ik zal vertellen wat mijn team tot nu toe ontdekt heeft. We hebben haar telefoongegevens en e-mailverkeer bekeken. Niets ongebruikelijks. De camera’s in het gebouw werden gesaboteerd en er zijn geen andere camera’s gericht op het gebouw. We hebben echter wel iets gevonden in de boekhandel van Venemeer. Die was open vandaag. Ze heeft twee fulltime werknemers. Die wisten helemaal nog niet dat ze overleden was en waren oprecht geschrokken. Geen van beiden komt in aanmerking als mogelijke verdachte, maar ze vermeldden beiden dat de boekhandel onlangs onder vuur werd genomen door een lokale bende met de naam Chelsea Death Squad. Hun naam komt van de plek waar ze meestal rondhangen: Chelsea Street. Ik heb met onze speciale afdeling gesproken en ben te weten gekomen dat ze een vrij nieuwe Latijns-Amerikaanse bende zijn, die ook contacten onderhoudt met andere bendes. Hun leider is Juan Desoto.”
Tijdens haar eerste jaren als agent had Avery al gehoord van Desoto. Hij speelde nu dan misschien een kleinere rol in een nieuwe groep, maar hij was jarenlang betrokken geweest bij heel wat grote bendes in Boston. Ze vroeg zich dan ook af waarom een doorgewinterde gangster de eigenares van een lokale boekhandel zou willen vermoorden en haar daarna open en bloot zou willen tentoonstellen op een jacht.
“Blijkbaar hebben jullie een belangrijke aanwijzing gevonden,” zei Holt opgetogen. “Ik vind het dan ook bijzonder vervelend dat we deze zaak moeten overlaten aan een politiebureau aan de andere kant van de rivier. Jammer genoeg hoort dit nu eenmaal bij het leven. Nietwaar, hoofdinspecteur O’Malley? Compromissen sluiten, toch?” Hij lachte.
“Ja, dat is zo,” antwoordde O’Malley met tegenzin.
Simms ging rechtop zitten. “Volgens mij is de hoofdverdachte in deze zaak ongetwijfeld Juan Desoto. Als dit míjn zaak was,” benadrukte hij, “bracht ik hem meteen een bezoekje.”
Avery voelde de steek onder water.
Zit ik hier echt op te wachten? dacht Avery. De zaak fascineerde haar mateloos, maar de vage scheidslijnen tussen wie wat zou doen vond ze maar niks. Moet ik deze aanwijzing echt volgen? Is hij nou mijn meerdere? Of mag ik zelf beslissingen nemen?
O’Malley leek haar gedachten te lezen. “Ik denk dat we hier wel klaar zijn nu. Oké, Will?” zei hij voordat hij zich tot Avery en Ramirez richtte. “Vanaf nu zijn jullie verantwoordelijk. Voor wat betreft de informatie die we zojuist gekregen hebben, kunnen jullie je altijd richten tot rechercheur Simms. Er wordt voor jullie een kopie gemaakt van het hele dossier en dit zal doorgestuurd worden naar bureau A1. Nou,” verzuchtte hij terwijl hij opstond, “als er geen vragen meer zijn, stel ik voor dat jullie meteen aan de slag gaan. Ik heb een politiebureau te runnen.”
De onderlinge spanning bij politiebureau A7 liet Avery niet los totdat ze het gebouw uit waren, langs de reporters heen waren en in haar auto stapten.
“Dat ging goed,” zei Ramirez enthousiast. “Besef je wel wat er daarbinnen gebeurde?” vroeg hij. “Jij hebt net de leiding gekregen over de grootste zaak die bureau A7 waarschijnlijk in jaren heeft gehad, en dit allemaal omdat je Avery Black bent.”
Avery knikte in stilte.
De verantwoordelijkheid in deze zaak had echter een prijskaartje. Ze kon de zaken op haar manier aanpakken, maar als er zich problemen voordeden, dan stond ze er wel alleen voor. Bovendien had ze het gevoel dat het niet de laatste keer zou zijn dat ze iets van bureau A7 zou horen. Het lijkt wel of ik nu twee chefs heb, dacht ze bij zichzelf.
“Wat is het plan?” vroeg Ramirez.
“Laten we A7 tevredenstellen en een bezoekje brengen aan Desoto. Ik weet niet zeker of hij iets met de dood van Henrietta te maken heeft, maar als zijn bende haar boekhandel lastigviel, dan wil ik wel weten waarom.”
Ramirez floot. “Maar hoe kom je te weten waar hij uithangt?”
“Iedereen weet waar hij uithangt. Hij is de eigenaar van een kleine koffiezaak in Chelsea Street, bij de snelweg en het park.”
“Denk je dat hij het is?”
“Een moord zou niks nieuws zijn voor Desoto,” zei Avery. “Deze plaats delict past niet echt bij hoe Desoto te werk gaat, maar misschien weet hij iets. Iedereen in Boston kent hem. Ik heb vernomen dat hij vuile werkjes opknapt voor zowel zwarten, Ieren, Italianen, latino’s, noem maar op. Toen ik pas bij de politie zat, noemden ze hem de Ghost Killer. Jarenlang geloofde niemand dat hij echt bestond. Onze afdeling wist dat hij verantwoordelijk was voor verschillende moorden, zelfs tot in New York. Maar we konden niets bewijzen. Al zolang ik hem ken is hij de eigenaar van die koffietent.”
“Heb je hem ooit ontmoet?”
“Nee.”
“Weet je hoe hij eruitziet?”
“Ja,” zei ze. “Ik heb ooit een foto van hem gezien. Vrij lichte huidskleur en gigantisch groot. Ik denk trouwens dat zijn tanden scherp heeft laten bijwerken.”
Hij keek haar aan en glimlachte, maar ze merkte dezelfde paniek en adrenaline die zij ook begon te voelen. Ze waren op weg naar het hol van de leeuw.
“Kan interessant worden,” zei Ramirez.
HOOFDSTUK ZES
De koffiezaak lag op de hoek aan de noordzijde van de tunnel naar de East Boston Expressway. Het was een bakstenen gebouw met één verdieping en grote ramen, en een simpel uithangbord met daarop COFFEE SHOP. De ramen waren verduisterd.
Avery parkeerde de auto bij de deuropening en stapte uit.
Het werd al donker. In het zuidwesten zag ze tegen een oranje, rode en gele horizon de zon ondergaan. Tegenover de koffietent was een kruidenierszaak. De rest van de straat bestond uit gewone gezinswoningen. Het was een vrij rustige, doodnormale buurt.
“We gaan ervoor,” vroeg Ramirez.
Na een lange dag van achter anderen aansjouwen en vergaderen leek Ramirez bijzonder opgewonden en klaar voor spannende actie. Zijn enthousiasme maakte Avery ongerust. Bendeleden houden niet van opgewonden smerissen die hun buurt binnenvallen, dacht ze bij zichzelf. En vooral niet als ze enkel op basis van geruchten en zonder huiszoekingsbevel een bezoekje brengen.
“Rustig aan,” zei ze. “Ik stel de vragen. Geen onverwachte bewegingen. Geen uitsloverij, oké? We zijn hier alleen om een paar vragen te stellen en om te weten te komen of ze ons verder kunnen helpen.”
“Natuurlijk.” Ramirez fronste, en zijn lichaamstaal zei iets heel anders.
Een belletje rinkelde toen ze de zaak binnenliepen.
In de kleine ruimte stonden vier rode banken en een toonbank waar bezoekers de hele dag door koffie en ontbijt konden bestellen. Op de menukaart stonden maar vijftien dingen en er waren maar een paar klanten.
Links zaten twee oude magere latino’s die misschien wel dakloos waren een kop koffie te drinken. Op een van de andere banken hing een jongeman met een zonnebril en een fedora hoed. Hij zat naar de deur gedraaid. Hij droeg een zwart mouwloos shirt en in een schouderholster droeg hij een wapen. Avery keek naar zijn schoenen. Eenenveertig, hooguit tweeënveertig, dacht ze.
“Puta,” fluisterde hij toen hij Avery zag binnenkomen.
De twee andere mannen leken zich nergens van bewust.
Achter de toonbank was geen kok of bediende te zien.
“Hallo,” zei Avery wuivend. “We zouden graag met Juan Desoto spreken als hij er is.”
De jongeman lachte.
Snelle woorden in het Spaans volgden.
“Hij zegt: ‘Krijg de klere, politiehoer, jij en je hoerenjong.’” vertaalde