kwam. De kunst aan de muren zag er Polynesisch uit. In de hoek van de kamer stond een biljarttafel. De flatscreen televisie was verborgen achter een dik, beige gordijn dat eruit zag alsof het van zijde was gemaakt. Jessie vermoedde dat het gordijn meer gekost had dan haar Mini Cooper. Niets wees erop dat er hier iets vreemds gebeurd was.
“Waar is het verborgen hoekje?” zei ze.
Hernandez leidde hen voorbij de bar die voor de muur vlakbij stond. Jessie zag dat er meer politielint hing voor een soort van linnenkast. Hernandez trok het lint opzij en opende de kast met een gehandschoende hand. Toen stapte hij naar binnen en leek hij te verdwijnen.
Jessie volgde en zag dat de kast inderdaad planken had waarop handdoeken en schoonmaakproducten lagen. Maar toen ze dichterbij kwam zag ze een smalle spleet aan de linkerkant tussen de deur en de planken. Er zat een schuifdeur die je in de muur kon terugtrekken.
Jessie trok zelf een paar handschoenen aan en trok de deur dicht. Als je niet oplette, was het niet meer dan een paneel in de muur. Ze trok het terug open en liep de smalle kamer binnen waar Hernandez stond te wachten.
Het was niet veel, enkel een kleine bank voor twee personen en daarnaast een houten tafel. Op de grond stond een lamp die omver gestoten was. Er waren enkele scherven die in het zachte, witte tapijt lagen.
Op de bank lag Victoria Missinger in een ontspannen houding. Je had gemakkelijk kunnen denken dat ze sliep. Op het kussen naast haar lag een naald.
Zelfs nu ze dood was, was Victoria Missinger een beeldmooie vrouw. Het was moeilijk om te zien hoe groot ze was, maar ze was fit en zag eruit alsof ze regelmatig een afspraak had met een coach. Jessie gaf zichzelf de opdracht om dat later te onderzoeken.
Haar huid was zijdezacht en levendig, zelfs nu de tekenen van rigor mortis al zichtbaar werden. Jessie kon zich enkel voorstellen hoe haar huid er zou uitzien toen ze nog leefde. Ze had lange, blonde haren die een deel van haar gezicht bedekten, maar niet voldoende om haar perfecte beenderstructuur te verbergen.
“Ze zag er goed uit,” zei Trembley en dat was zacht uitgedrukt.
“Denk je dat er een gevecht heeft plaatsgevonden?” vroeg Jessie aan Hernandez en ze gebaarde naar de gebroken lamp op het tapijt.
“Moeilijk te zeggen. Het kan ook zijn dat ze de lamp gewoon omgestoten heeft toen ze probeerde te gaan staan. Het kan ook betekenen dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden.”
“Ik heb het gevoel dat je een mening hebt, maar dat je die niet wil zeggen,” drong Jessie aan.
“Nou, zoals ik zei, ik wil niet te snel conclusies trekken. Maar dit vond ik wat raar,” zei hij en hij wees naar het tapijt.
“Wat?” vroeg ze, want ze had niets anders opgemerkt dan het feit dat het een heel dik tapijt was.
“Zie je hoe diep onze voetstappen in het tapijt staan?
Jessie en rechercheur Trembley knikten.
“Toen we hier binnenkwamen nadat de hond haar gevonden had, waren er helemaal geen voetafdrukken.”
“Zelf niet haar eigen voetafdrukken?” vroeg Jessie en ze begon het te begrijpen.
“Nee,” antwoordde Hernandez.
“Wat betekent dat?” vroeg Trembley. Hij begreep er niets van.
Hernandez legde het uit.
“Ofwel betekent het dat het luxueuze tapijt heel snel terug omhoog komt, of het betekent dat iemand gestofzuigd heeft om voetafdrukken die niet van Victoria waren uit te wissen.
“Dat is interessant,” zei Jessie en ze was onder de indruk van de aandacht die rechercheur Hernandez had voor details. Ze was zelf trots op haar vaardigheid om mensen te lezen, maar ze zou deze tastbare bewijzen nooit opgemerkt hebben. Het deed haar denken aan het feit dat dit de man was die een hoofdrol speelde in de vangst van Bolton Crutchfield en dat ze zijn vaardigheden niet mocht onderschatten. Ze kon veel van hem leren.
“Werd er een stofzuiger gevonden?” vroeg Trembley.
“Hier niet,” zei Hernandez. “Maar er wordt gezocht in de villa.”
“Ik kan me niet voorstellen dat de Missingers vaak schoonmaakten,” ze Jessie. “Ik vraag me af of ze zelfs weten waar de stofzuiger staat. Ik neem aan dat ze een huishoudster hebben?”
“Klopt,” zei Hernandez. “Haar naam is Marisol Mendez. Spijtig genoeg is ze heel de week afwezig, blijkbaar is ze met vakantie in Palm Springs.”
“Dus is de huishoudster afwezig,” zei Trembley. “Zijn er nog mensen die hier werken? Ze hebben waarschijnlijk een heleboel mensen in dienst.”
“Niet zoveel als je zou kunnen denken,” zei Hernandez. “Hun tuindesign is voorzien op droogte, dus komt de tuinman maar twee keer per maand langs voor onderhoud. Voor het zwembad werken ze met een bedrijf en Missinger zegt dat er een keer per week iemand langskomt op donderdag.”
“Dus wat weten we daardoor?” vroeg Trembley en hij had angst om een duidelijk antwoord te geven omdat hij bang was dat dat te vanzelfsprekend was.
“We weten dat er een persoon is die verdacht is,” zei Hernandez, die geen angst had om die weg op te gaan. “De echtgenoot.”
“Heeft hij een alibi?” vroeg Jessie.
“Dat gaan we nu te weten komen,” antwoordde Hernandez terwijl hij zijn walkietalkie nam en sprak. “Nettles, breng Missinger naar het politiekantoor voor ondervraging. Ik wil niet dat iemand anders hem vragen stelt voor hij in de verhoorkamer zit.”
“Sorry, rechercheur,” zei een krakende, voorzichtige stem. “Maar iemand heeft dat al gedaan. Hij is al onderweg.”
“Verdomme,” vloekte Hernandez terwijl hij de walkietalkie uitdeed. “We moeten ervandoor.”
“Wat is het probleem?” vroeg Jessie.
“Ik wilde daar al aan het wachten zijn wanneer Missinger het kantoor bereikte; om de goede politieagent te zijn, zijn hulp, zijn klankbord. Maar als hij eerst arriveert en al die uniformen, wapens en fluorescerende lichten ziet, zal hij overstuur zijn en naar zijn advocaat vragen voor ik hem iets kan vragen. Als dat gebeurt, zal hij ons niets vertellen.”
“Laten we er vandoor gaan,” zei Jessie en ze liep hem voorbij en stapte door de deur.”
HOOFDSTUK ACHT
Toen ze het kantoor bereikten, was Missinger al tien minuten aan het wachten. Hernandez had naar het kantoor gebeld en had de agent aan de receptie gezegd dat hij naar de familiekamer moest gebracht werden. Die kamer werd normaal gesproken gebruikt voor slachtoffers en familieleden van overledenen. De kamer was minder steriel dat de andere kamers in het kantoor, met enkele banken, gordijnen aan de ramen en wat oude tijdschriften op de koffietafel.
Jessie, Hernandez en Trembley haastten zich naar de deur van de familiekamer, waar een grote agent op wacht stond.
“Hoe gaat het met hem?” vroeg Hernandez.
“Hij maakt het goed. Spijtig genoeg heeft hij zijn advocaat gevraagd van zodra hij door de voordeur stapte.”
“Fantastisch,” zei Hernandez. “Hoe lang zit hij te wachten om dat telefoontje te plegen?”
“Hij heeft zijn advocaat al gebeld, meneer,” zei de agent en hij zag er ongemakkelijk uit.
“Wat? Wie gaf hem daar de kans toe?”
“Ik, meneer. Mocht dat niet?”
“Hoe lang ben je al bij de politie, agent…Beatty?” vroeg Hernandez en hij keek naar de naam die op het shirt van de kerel stond.
“Bijna een maand, meneer.”
“Oké, Beatty,” zie Hernandez terwijl hij de frustratie in bedwang probeerde te houden. “We kunnen er nu niets meer aan veranderen. Maar onthoud voor in de toekomst dat je een