in haar volwassen leven. Naomi was op veertienjarige leeftijd op de carrousel van gepassioneerde, tumultueuze relaties gesprongen en was er nooit vanaf gekomen. Naomi’s liefdesleven maakte Lacey duizelig.
‘Ze zijn er. De papieren.’
‘O, schat. Wat naar voor je. Ben je... FRANKIE, ZET DAT NEER OF GOD STA ME BIJ!’
Lacey grimaste en haalde de telefoon van haar oor, terwijl Naomi een doodsbedreiging naar Frankie blafte als hij door zou gaan met wat het ook was wat hij niet mocht doen.
‘Sorry, schat,’ zei Naomi, haar stem weer op een normaal volume. ‘Gaat het wel?’
‘Prima, hoor.’ Lacey zweeg even. ‘Nee, eigenlijk niet. Ik voel me impulsief. Op een schaal van één tot tien: hoe gek zou het zijn om niet naar mijn werk te gaan maar de eerstvolgende vlucht naar Engeland te nemen?’
‘Eh, wat dacht je van élf? Ze zullen je ontslaan.’
‘Ik zal om persoonlijk verlof vragen.’
Lacey kon Naomi bijna met haar ogen horen rollen.
‘Aan Saskia? Serieus? Denk je dat ze je persoonlijke verlof zal geven? De vrouw die je vorig jaar met kerst heeft laten werken?’
Lacey vertrok van verwarring haar mond, een gebaar dat ze volgens haar moeder van haar vader had geërfd. ‘Ik moet iets doen, Naomi. Ik voel me verstikt.’ Ze trok aan de kraag van haar coltrui, die plotseling als een strop aanvoelde.
‘Logisch. Niemand neemt je dat kwalijk. Doe alleen niets overhaast. Ik bedoel, je hebt je carrière boven David gekozen. Zet hem dus niet nu op het spel.’
Lacey zweeg en door de verwarring fronste ze haar wenkbrauwen. Was dat hoe Naomi de situatie zag?
‘Ik heb mijn carrière niet boven hem verkózen. Hij stelde me een ultimatum.’
‘Zie het zoals je wilt, Lacey, alleen... FRANKIE! FRANKIE, IK ZWEER JE...
Lacey was bij haar kantoor aangekomen. Ze zuchtte. ‘Doeg, Naomi.’
Ze beëindigde het telefoongesprek en staarde naar het hoge bakstenen gebouw dat ze vijftien jaar van haar leven had gegeven. Vijftien jaar aan haar werk gegeven. Veertien jaar aan David. Het was nu toch wel tijd dat ze zichzelf iets gaf? Gewoon een kleine vakantie. Een reisje naar het verleden. Een week. Twee weken. Hooguit een maand.
Met een plotseling gevoel van vastberadenheid beende Lacey het gebouw binnen. Ze trof Saskia aan bij een computer terwijl ze bevelen naar een van de doodsbange stagiaires blafte. Voordat haar baas zelfs maar de kans kreeg om een woord tegen Lacey te zeggen, stak Lacey een hand op om haar tegen te houden.
‘Ik neem wat persoonlijk verlof op,’ zei ze.
Ze had nog net de tijd om Saskia te zien fronsen voordat ze zich op haar hielen omdraaide en via dezelfde weg weer naar buiten beende.
Vijf minuten later zat Lacey aan de telefoon om een vlucht naar Engeland te boeken.
HOOFDSTUK TWEE
‘Je bent officieel gek geworden, zus.’
‘Schat, je handelt irrationeel.’
‘Is alles goed met tante Lacey?’
De woorden van Naomi, mam en Frankie herhaalden zich in Lacey’s hoofd toen ze uit het vliegtuig op het asfalt van Heathrow Airport stapte. Misschien was ze niet goed snik geweest, om met de eerste vlucht uit JFK te vertrekken, zeven uur in een vliegtuig te zitten met niets anders dan haar tas, haar gedachten en een draagtas vol kleren en toiletartikelen die ze op het vliegveld had gekocht. Maar Saskia, New York en David de rug toekeren was een opwindend gevoel geweest. Het had haar een jong gevoel gegeven. Zorgeloos. Avontuurlijk. Dapper. In feite had het haar aan de Lacey Doyle herinnerd die ze VD was geweest, ‘Vóór David’.
Het nieuws aan haar familie vertellen dat ze zonder waarschuwing naar Engeland vertrok, met de telefoon op de luidspreker nota bene, was minder opwindend geweest, omdat geen van hen een filter leek te bezitten en ze alle drie dezelfde slechte gewoonte hadden om hardop te zeggen wat ze dachten.
‘Stel dat je ontslagen wordt?’ had mama gejammerd.
‘O, ze zal zeker ontslagen worden,’ had Naomi ingestemd.
‘Heeft tante Lacey een zenuwinzinking?’ had Frankie gevraagd.
Lacey zag voor zich hoe ze alle drie rond een vergadertafel zaten en hun best deden om haar bubbel te laten barsten. Maar dat was natuurlijk niet de realiteit van de situatie. Als haar naasten was het hun taak om haar de harde waarheden voor te schotelen. Wie anders zou het doen in dit nieuwe, onbekende ND-tijdperk, ‘Ná David’?
Lacey stak de ontvangsthal over en liep achter de rest van de vermoeide passagiers aan. De beroemde Engelse motregen hing in de lucht. Tot zover de lente. Terwijl het vocht haar haren liet kroezen, kreeg Lacey eindelijk tijd om na te denken. Maar er was nu geen weg terug meer, niet na een vlucht van zeven uur en de honderden dollars die van haar bankrekening waren afgeschreven.
De terminal was een enorm tuinkasachtig gebouw, geheel van staal en strak blauw getint glas, bekroond met een ultramodern gebogen dak. Lacey ging de glimmende, betegelde ruimte binnen, versierd met kubistische muurschilderingen gesponsord door de vreemd klinkende British Building Society, en ging in de rij voor de paspoortcontrole staan. Toen ze aan de beurt was, was de douanebeambte in het hokje een fronsende blonde vrouw met zwarte, getekende wenkbrauwen. Lacey overhandigde haar paspoort.
‘Reden van bezoek? Zaken of vakantie?’
Het accent van de douanebeambte was hard, ver van de zacht en vriendelijk sprekende Britse acteurs van haar favoriete talkshows waar Lacey zo van gecharmeerd was.
‘Ik ben op vakantie.’
‘Je hebt niet eens geen retourticket.’
Door de ongebruikelijke grammatica duurde het even voor Lacey’s brein om te begrijpen wat de vrouw eigenlijk zei. ‘Het is een vakantie voor onbepaalde tijd.’
De douanebeambte trok haar grote, zwarte wenkbrauwen op en haar frons veranderde in achterdocht. ‘Als je van plan bent om hier te werken, dan heb je een visum nodig.’
Lacey schudde haar hoofd. ‘Dat ben ik niet van plan. Het laatste wat ik hier kom doen is werken. Ik ben net gescheiden. Ik heb wat tijd en ruimte nodig om mijn hoofd leeg te maken, ijs te eten en slechte films te kijken.’
De gelaatstrekken van de douanebeambte werden onmiddellijk zachter van empathie, waardoor Lacey de duidelijke indruk kreeg dat ze ook een lid van de Club van Zielige Gescheiden Vrouwen was.
Ze gaf Lacey haar paspoort terug. ‘Geniet van je verblijf. En hoofd omhoog, oké?’
Lacey slikte de brok weg die zich in haar keel had gevormd, bedankte de douanebeambte en ging door naar de aankomsthal. Daar stonden verschillende groepjes mensen te wachten tot hun geliefden zouden verschijnen. Sommigen hielden ballonnen vast, anderen bloemen. Een groep heel blonde kinderen had een bordje met de tekst: ‘Welkom thuis mama! We hebben je gemist!’
Natuurlijk was er niemand om Lacey te begroeten, en terwijl ze door de drukke hal liep op weg naar de uitgang, dacht ze na over hoe ze nooit meer door David op een vliegveld begroet zou worden. Had ze het maar geweten toen ze van die zakenreis terugkwam – antieke vazen kopen in Milaan – dat dat de laatste keer zou zijn dat David haar op het vliegveld zou verrassen met een grijns op zijn gezicht en een grote bos kleurrijke margrieten in zijn armen. Dan zou ze er meer van genoten hebben.
Buiten hield Lacey een taxi aan. Het was zo’n typische zwarte Britse taxi, waarvan de aanblik haar onmiddellijk een steek van nostalgie bezorgde. Zij, Naomi en hun ouders hadden al die jaren geleden, tijdens die noodlottige, laatste familievakantie, ook in een zwarte taxi gereden.
‘Waar wil je heen?’ vroeg de gedrongen bestuurder, terwijl Lacey op de achterbank gleed.
‘Wilfordshire.’
Er