Alfred Russel Wallace

Uit den Indischen Archipel. De Aarde en haar volken, Jaargang 1875


Скачать книгу

ce

      Uit den Indischen Archipel / De Aarde en haar volken, Jaargang 1875

      UIT DEN INDISCHEN ARCHIPEL

      Gezicht op Amboina.

      Nog eenmaal bieden wij onzen lezers enkele schetsen aan, ten deele ontleend aan het reeds meermalen genoemde werk van Russell Wallace over den Indischen Archipel. Wij vertrouwen, dat de herinnering aan hetgeen wij vroeger uit dit werk ontleenden op zichzelf reeds eene aanbeveling zal zijn voor hetgeen hier volgt.

      I

      Het eiland Timor, ongeveer driehonderd mijlen lang en zestig breed, behoort mede tot die lange keten van vulkanische eilanden, waartoe ook Sumatra en Java behooren. Het is het eenige eiland van den geheelen archipel, waar de Portugeezen nog iets hebben overgehouden van hunne vroegere koloniale macht. De oostelijke helft van het eiland Timor behoort aan Portugal, de westelijke aan Nederland. De hoofdstad der hollandsche bezittingen op Timor is Koepang, aan het westelijk uiteinde van het eiland. Naar het schijnt, is de bodem, waarop de stad is gebouwd, eerst in den laatsten tijd boven de oppervlakte der zee opgeheven; deze bodem bestaat uit koraalrotsen, die een loodrechten muur vormen tusschen de zee en de stad, wier witte lage huizen, met roode daken, dezelfde eigenaardige type vertoonen, die aan alle nederlandsche nederzettingen in het Oosten eigen is. De omtrek der stad heeft een treurig, somber voorkomen, vooral ten gevolge van den schralen plantengroei, die een zeer sterk contrast vormt met de heerlijke, wonderschoone vegetatie der Molukken.

      De bevolking van Koepang is zeer gemengd: men vindt hier Maleiers, Hollanders, Chineezen, die onderling wederom allerlei wonderlijke vermengingen en schakeeringen vormen. Een engelsch koopman is hier voor goed gevestigd; de engelsche walvischvaarders en de van Australië komende schepen leggen hier aan om levensmiddelen en water in te nemen. Natuurlijk zijn de inboorlingen het talrijkst vertegenwoordigd; en reeds bij zeer oppervlakkige waarneming, valt het verschil tusschen hen en de Maleiers zeer duidelijk in het oog: de Timoreezen behooren bijna tot dezelfde type als de echte Papoeas van de Arou-eilanden en van Nieuw-Guinea. Zij zijn rijzig van gestalte, hebben eene zeer donker bruine gelaatskleur, sterk sprekende trekken, een grooten licht gebogen neus en kroes hair. De luide spraak der vrouwen, haar zeer vrijmoedig voorkomen, haar schelklinkende lach, en vooral ook de wijze waarop zij met de mannen omgaan,—dit alles zou reeds op zichzelf een voldoend bewijs zijn, dat men hier met geene vertegenwoordigers van het maleische ras te doen heeft.

      Voor een natuuronderzoeker leveren de omstreken van Koepang zoo goed als niets op. Ik besloot daarom, zegt de heer Wallace, eenige dagen te gaan doorbrengen in het eiland Semao, tegenover Koepang, waar ik, naar men mij zeide, een groot bosch zou vinden, rijk aan allerlei vogels, die voor het meerendeel in de hollandsche kolonie onbekend waren. Niet zonder moeite gelukte het mij, eene groote prauw met zeilen machtig te worden, om daarmede de straat over te steken, die eene breedte heeft van ongeveer dertig kilometers. Deze wonderlijke schuit, een uitgeholde boomstam, bracht ons zonder ongeval aan den overkant. Ik vond inderdaad een tamelijk houtrijke, boschachtige streek, maar toch veel meer heesters en doornige struiken en kreupelhout, dan eigenlijke woudboomen; bovendien was de grond overal verschroeid en verdord ten gevolge van den buitengewoon langen duur van het droge saizoen. Ik vestigde mijn verblijf in het dorp Oessa, merkwaardig uit hoofde van zijne loogzout-houdende bronnen, waarvan eene, midden in het dorp, kokende uit een kegel van slijk, niet ongelijk aan een vulkaan in miniatuur, opwelt. Het water, dat ge op het gevoel voor zeepsop zoudt houden, schuimt sterk, wanneer men er vetachtige stoffen in wascht. Het bevat alkali en iodine in zoo groote hoeveelheid, dat de plantengroei in een wijden kring in den omtrek daarvan de zeer nadeelige invloeden ondervindt en niet tieren kan. Buiten het dorp vindt men eene andere bron, eene der fraaisten die ik ooit gezien heb: hare kristalheldere wateren vullen onderscheidene bekkens, die door smalle kanaaltjes met elkander gemeenschap hebben; die bekkens zijn natuurlijke badplaatsen, door lommerrijke bananen of waringiboomen omzoomd, wier dikke takken over het water hangen en eene verkwikkende frischheid en koelte onderhouden.

      De huizen van het dorp hebben niet de minste gelijkenis met de woningen der inlanders op de andere eilanden. Zij zijn langwerpig rond van vorm, en bestaan uit dicht nevens elkander geplaatste palen, waarop een kegelvormig rieten dak rust, dat in een punt uitloopt. Er is geene andere opening dan de deur, die ongeveer een el hoog is. Even als de Timoreezen, hebben de inboorlingen van Semao kroes of golvend hair en eene donkerbruine kleur; maar de hoogere klassen schijnen nog ander bloed in de aderen te hebben, en deze vermenging met een meer ontwikkeld ras heeft op hunne vorming en hunne gelaatstrekken een zeer gunstigen invloed uitgeoefend. Ik ontmoette te Koepang eenige opperhoofden van het zuidwestelijk van Semao gelegen eiland Savoe; zij vertoonden eene zeer sterke overeenkomst met het hindoesche ras: hunne fijne zuivere gelaatstrekken, hun dunne rechte neus, hun helderbruine kleur, deden mij aan de echte zonen van Hindostan denken. De godsdienst van Brahma, die vroeger ook op Java geheerscht heeft, bestaat nog op Bali en Lombok; het is dus niet onwaarschijnlijk, dat Hindoes, wellicht om zich aan geloofsvervolgingen in hun eigen land te onttrekken, naar deze eilanden zijn verhuisd en daar eene kolonie hebben gesticht.

      Na vier dagen te Oessa vertoefd te hebben, had ik nog maar zeer weinig onbekende vogels en in het geheel geene insecten bijeengebracht; ik besloot dus naar Koepang terug te keeren, en daar de komst van de mailboot af te wachten. Onze overtocht was niet bijzonder gelukkig. Onze schuit, van gedaante niet ongelijk aan een reusachtige doodkist, was zoo zwaar geladen met mijne bagage, met kokosnoten en andere vruchten, die te Koepang ter markt moesten worden gebracht, dat zij bijna tot aan den rand in het water zonk. Nauwelijks hadden wij, in deze tamelijk hooge zee, een honderd el gevaren, of wij bemerkten dat het water gaandeweg in de prauw binnendrong. Wij voelden dat de schuit begon te zinken; bij iederen golfslag kregen wij meer water naar binnen, en de roeiers, die mij eerst over mijne bezorgdheid hadden uitgelachen, wisten zelven niet hoe spoedig zij den steven zouden wenden om naar het strand terug te keeren, dat gelukkig nog niet ver verwijderd was. Wij ruimden een deel van de bagage uit den weg, en hoosden uit al onze macht, om het water kwijt te raken; maar de zee gaf ons in spoed en ijver niets toe; wij vorderden niet; en de kust toonde ons niets dan hooge, loodrechte rotswanden, waar de branding met donderend geweld tegen aan sloeg. Gelukkig bespeurden wij een kleinen inham, waar wij eindelijk konden aanleggen; de boot werd op het zand gehaald, en nu bleek het, dat er in den bodem een groot gat was, dat gelukkig voor een gedeelte met een prop van kokosvezels was gedicht. Zoo wij nog eenige minuten in zee hadden moeten blijven waren wij hoogstwaarschijnlijk naar den grond gegaan, en zouden wij stellig verplicht zijn geweest, om ons leven te redden, de bagage en de geheele lading over boord te werpen. Na het gat gestopt en de boot behoorlijk in orde gebracht te hebben, vertrokken wij op nieuw naar Timor; maar halverwege de straat, werd de stroom zoo sterk en ging de zee zoo hoog, dat het andermaal weinig scheelde of wij waren naar den grond gegaan. Ik was dan ook zeer blijde, toen ik eindelijk behouden voet aan wal zette, en nam mij vast voor, mij nimmer meer in zulke notendoppen op de golven te wagen.

      Er moest nog een week verloopen, eer de mailboot te Koepang kwam; ik maakte van dien tijd ijverig gebruik om mijne verzameling vogels zooveel mogelijk te verrijken. Het wemelt ook op Semao van apen, maar zij behooren allen tot dezelfde soort, de gewone meerkat (Macacus cynomolgus), die men in alle westelijke eilanden van den archipel aantreft. Waarschijnlijk zijn zij hier heen gebracht door matrozen, die doorgaans zulke apen in gevangen staat houden.

      Delli, de hoofdplaats der portugeesche bezittingen op Timor, dat ik later bezocht, is, zelfs als men het met de minst aanzienlijke der hollandsch-indische steden vergelijkt, een armzalig nest. Leemen hutten met atap gedekt; een zoogenaamd fort, eene eenvoudige omwalling van harde klei, een kerk en een tolhuis, even pover van voorkomen en zeer slecht onderhouden: ziedaar wat deze stad, die in niets van een arm inlandsch dorp verschilt, te zien geeft. In den omtrek is nergens een spoor van beschaving te vinden. De woning van zijne Excellentie den gouverneur is de eenige, die nog eene dragelijke vertooning maakt, en toch is ook dit paleis niets dan een doodeenvoudig landhuis met wit gepleisterde muren. Echter, als ge al die ambtenaren in witte en zwarte europeesche kleeding, en die officieren in schitterende uniformen ziet rondslenteren, dan beseft ge toch duidelijk, dat ge u hier in eene stad bevindt, waar de westersche beschaving, ondanks den schijn van het tegendeel, haar zetel heeft opgeslagen.

      Een enkele nacht vertoevens in deze door moerassen en modderige