dat ik drie dagen zou krijgen."
Aan de andere kant klonk een zucht, en stemmen op de achtergrond.
"Vakantie zal moeten wachten, Sharp."
"Mag ik vragen waarom?"
"De Benjamin Killer heeft gisteravond nog een lijk gemaakt. Hoe snel kun je …"
"Ik ben onderweg."
Adele maakte haar kom niet eens schoon – normaal gesproken heiligschennis in haar huis – voordat ze zich haastte om haar werkkleding, schoenen en jas aan te trekken en de deur uit rende.
Zesentwintig Vijfentwintig Vierentwintig.
HOOFDSTUK VIER
Snelheidslimieten waren vaak meer een soort suggesties als er nieuwe sporen in een zaak waren. Toch deed Adele haar best om de dienders van San Francisco niet te veel van slag te maken – vooral niet zo vroeg op de dag. Hoe dichter ze bij het hart van de stad kwam, hoe langzamer het verkeer ging.
Gefrustreerd tikte ze met haar vingers tegen het stuur en schold de chauffeurs om haar heen stilletjes in haar hoofd uit. Terwijl ze uit het getinte raam van haar Ford-sedan keek, vroeg Adele zich af of Angus misschien toch gelijk had. Misschien was ze inderdaad getrouwd met de baan.
Een driedaagse vakantie – dat hadden ze haar beloofd. Toch was ze hier en haastte ze zich naar het werk zo gauw ze met hun vingers knipten en haar terugfloten. Wat een brave meid toch.
Adele klemde haar tanden op elkaar en duwde de gedachte uit haar hoofd. Het was geen goed idee om bij zulke dingen stil te staan. Zeker niet met wat er op het spel stond.
Wie had hij vermoord? Zouden ze nieuw bewijs kunnen vinden?
"Ik kom je pakken, klootzak," mompelde ze. "Dit keer pak ik je wel." Adele had jarenlang geprobeerd van het accent af te komen dat ze aan een leven in het buitenland had overgehouden. Maar als ze overstuur of boos werd, kwamen er sporen van haar afkomst buurten, en uitten zich in haar spraak. "Verdomme," mompelde ze, terwijl ze haar spraak vertraagde en de klinkers plat maakte. "Verdomme," herhaalde ze nauwkeuriger en voorzichtiger. Geen emotie. Geen accent. "Verdomme," een laatste keer. Uren zo doorgebracht voor een spiegel, hadden de herinneringen aan haar verleden bijna volledig uit haar spraak verjaagd.
Ze knikte tevreden, keek om en realiseerde zich dat de vrouw in de steeg naast haar haar raam naar beneden had en naar Adele staarde, haar geplukte wenkbrauwen hoog op haar met blubber ingespoten voorhoofd.
Schaapachtig rolde Adele haar eigen raam op. Ze glimlachte en zwaaide en staarde toen resoluut vooruit, de rest van de trage, trage rit. Ze stopte nog een keer vlak voordat ze het kantoor bereikte – ze reed door een Starbucks-drive-through en bestelde een grote zwarte koffie zonder suiker.
Een half uur later bereikte ze het privéterrein van het kantoor in San Francisco. De twee beveiligingslagen hadden geen problemen veroorzaakt toen ze eenmaal haar legitimatie had laten zien. Ze trok haar jas aan en controleerde de knopen nog een keer terwijl ze zich via de lift van de parkeerplaats naar het oostelijke deel van het gebouw haastte.
Een nieuwe rij metaaldetectoren en mannen in pakken met verveelde gezichten die naar muffe koffie en sigaretten roken, maakten uiteindelijk plaats voor een lange, beige gang.
"Agent Sharp," zei een van de oudere mannen, terwijl hij op een denkbeeldige pet in haar richting tikte, vanwaar hij op een driepotige kruk tussen de metaaldetectoren hurkte.
"Hé, Doug," begroette ze hem met een zwaai. Ze glimlachte naar de man en bewonderde zijn nette, gesteven kraag en glanzende schoenen. "Piekfijn als altijd."
Hij grinnikte, een zacht, schor geluid. Doug had ongeveer twintig jaar geleden in het veld gewerkt, maar enkele granaatscherven bij zijn laatste missie hadden hem tot het kantoor beperkt. Zijn onvermogen om promotie te maken had echter niets te maken met granaatscherven en alles te maken met een alomvattende minachting voor ambtspolitiek. Sommigen op kantoor vonden dat de liften een "Pas op voor Doug!"-teken konden gebruiken . Hij was zelden sympathiek tegen anderen, maar had op een of andere manier toch een zwak voor Adele gekregen dat niets te maken had met haar geslacht of haar uiterlijk. Ze schoof de zwarte, suikervrije koffie bovenop de röntgenmachine en liet de dampende vloeistof naast de met littekens bedekte hand van de beveiligingsbeambte achter – twee vingers ontbraken, ook dankzij de autobom die een einde had gemaakt aan zijn carrière.
"Precies zoals ik hem graag heb?"
"Dik en bitter met een beetje cafeïne," zei Adele, terwijl ze door de veiligheidscontrole liep en aan de andere kant haar koffertje pakte.
"Net als jij, Doug," zei een van de andere mannen ginnegappend.
"Bek houwe, gladjakker," antwoordde de bewaker. Zijn gezichtsuitdrukking werd zuur, maar hij draaide zich om zodat de andere man hem niet kon zien en knipoogde naar Adele, een twinkeling in zijn blik.
Ze rolde met haar ogen. "Soms vraag ik me af of ik je verpest. Cafeïne doodt – let op mijn woorden. Geef het vijftien jaar en de FDA zal ongetwijfeld…"
"Bla bla bla," zei Doug, en hij sloeg de koffie achterover, de halve kop leeg in twee slokken. "Voel je vrij om me zoveel te verpesten als je maar kan. Maar goed, laat je niet ophouden door ons oude knarren, kind. Jij hebt de glans."
Ze draaide zich om om weg te gaan met een afscheidszwaai, maar stopte toen met haar hiel half omhoog. "De glans?"
"In je ogen. Er is iets aan het broeien, of niet? Nee – vertel het me maar niet. Zo meteen stoot ik mijn hoofd.”
"Niet genoeg bevoegdheid. Ik snap het. Maar je hebt gelijk. Er is iets aan de hand. Ik zie jullie nog – Doug, Steve." Ze knikte om beurten naar beide mannen en haastte zich vervolgens door de beige gang. Haar schoenen tikten tegen de marmeren vloer en piepten om de paar stappen.
Ze ging de bocht om, voorbij een ouderwetse waterkoeler en wat potplanten en haastte zich vervolgens langs een rij kleine hokjes. Het vertrouwde geluid van beleefd gemompel terwijl mensen hun werk deden, telefoontjes beantwoordden, drukten, faxten, op hun toetsenborden tikten – dit alles vervulde haar met een misselijkmakend gevoel van angst. Er waren mensen bij de FBI die haar achter een bureau wilden hebben. De gedachte alleen al beangstigde haar meer dan welke kogel of zaak dan ook.
Ze bereikte een ondoorzichtige glazen deur achter een grote, rechthoekige pilaar, die de deur bijna volledig aan het zicht onttrok. Ze slikte en haar hand reikte naar het handvat. Even pauzeerde ze, luisterde en verzamelde haar gedachten. Wie was dit laatste slachtoffer? Waarom had hij een maand pauze genomen van het moorden? Ze had goed werk geleverd, maar hij was haar al eerder door de vingers geglipt. Dat moesten de bazen beseffen, toch?
Vanuit de kamer hoorde ze een zacht gemompel van stemmen – de ene zacht, gelijkmatig, en de andere wazig en verdund door het glas.
Ze draaide aan de hendel, klopte beleefd met de hand dat haar koffertje droeg en duwde de deur toen open, de kamer in.
Drie figuren wachtten op haar. Een zat bij het raam, een kalende man met een lange neus, die naar de straat beneden tuurde. Een andere man, groter dan gemiddeld met een sterke kaak en een pen achter één oor, zat aan een bureau en keek naar een groot tv-scherm van tweeënvijftig inch boven een vergadertafel.
De andere vrouw in de kamer zat ook, maar aan de rand van de tafel. Haar pantalon had een vlek, net boven de zak. Ze reageerden alle drie, inclusief het gezicht op de tv, op de binnenkomst van Adele.
"Sharp," zei de lange man met een knikje. "Fijn dat je er bent."
"Sam," zei ze en ze beantwoorde zijn begroeting. "Wat heb ik gemist? En wie is dat computerfiguurtje?"
"Sharp," zei de vrouw aan de tafel. Ze draaide zich een beetje om zodat ze naar de deur keek. Lee Grant was een van Adele's weinige vrienden op de afdeling, en hoewel ze haar toon professioneel hield, was er een lichte bezorgdheid achter haar blik. "Hoe was je vlucht?"
Adele haalde haar schouders op. "Lang, saai. Glibberige zakenadvocaat."
Grant rolde met haar ogen. "Zoals vanouds dus?"
Adele grinnikte zacht. "Daar komt het zo'n beetje op neer."
"Nou,' zei agent Lee, "we wachtten op jou om te beginnen. Dat computerfiguurtje,