zijn grote opluchting bevonden ze zich nog steeds op de grond, grommend en bijtend, springen, maar duidelijk niet in staat om te klimmen. Ze haalden woest uit naar de boomstam, maar zonder resultaat.
De twee gingen op de tak zitten, en toen het tot hen door begon te dringen dat ze veilig waren, haalden ze opgelucht adem. Alec keek verrast op toen Marco ineens in lachen uitbarstte. Het was het gelach van een gestoorde, een lach van opluchting, het gelach van een man die een zekere dood bespaard was gebleven.
Alec, die besefte hoe dicht ze bij de dood waren geweest, kon het niet helpen; ook hij moest lachen. Ze waren nog lang niet buiten gevaar; hij wist dat ze hun plek niet zomaar konden verlaten, en dat ze waarschijnlijk hier zouden sterven. Maar voor nu waren ze in elk geval veilig.
“Het lijkt erop dat ik je mijn leven verschuldigd ben,” zei Marco.
Alec schudde zijn hoofd.
“Bedank me nog maar niet,” zei Alec.
De Wilvox snauwden gemeen en deden de haren in zijn nek overeind staan. Alec keek omhoog. Hij wilde het liefst nog verder bij de beesten vandaan zien te komen, en hij vroeg zich af hoe hoog ze konden klimmen.
Ineens verstijfde hij. Terwijl hij opkeek, werd hij overspoeld door angst. Daar, in de takken boven hem, zat het meest afschuwelijke wezen dat hij ooit had gezien. Het was tweeënhalve meter lang, met het lichaam van een slang maar met zes paar poten, allemaal voorzien van lange klauwen. Zijn kop was gevormd als dat van een aal. Het had smalle spleten als ogen, vaal geel, en ze richtten zich op Alec. Het kromde zijn rug, siste, en opende zijn bek. Alec kon niet geloven hoe ver het zijn bek kon openen – ver genoeg om hem heel te kunnen verslinden. En afleidend van zijn ratelende staart, stond het beest op het punt om aan te vallen – en hen allebei te doden.
Het beest haalde uit naar Alecs keel. Hij gilde en sprong achteruit. Terwijl hij zijn grip verloor, dacht hij alleen nog maar aan die dodelijke hoektanden, die enorme bek, die zekere dood.
Hij dacht niet eens aan wat er beneden hem lag. Terwijl hij voelde hoe hij achterover door de lucht viel, realiseerde hij zich dat hij van het ene paar hoektanden naar het andere viel. Hij wierp een blik naar beneden en zag de Wilvox kwijlen. Ze openden hun kaken, en hij kon niets meer doen.
Hij had slechts de ene dood voor de andere ingeruild.
HOOFDSTUK DRIE
Kyra liep langzaam door de poorten van Argos. De ogen van al haar vaders mannen waren op haar gericht, en ze brandde van schaamte. Ze had haar relatie met Theos verkeerd geïnterpreteerd. Ze was zo stom geweest om te denken dat ze hem kon controleren – maar hij had haar afgewezen ten aanzien van alle mannen. Nu had iedereen gezien dat ze machteloos was, dat ze geen macht had over een draak. Ze was slechts een krijger – niet eens een krijger, maar slechts een tienermeisje die haar mensen naar een oorlog had geleid die ze, in de steek gelaten door de draak, niet meer konden winnen.
Kyra liep terug door de poorten van Argos en voelde alle ogen op zich branden. Er hing een ongemakkelijke stilte. Wat zouden ze nu van haar denken? vroeg ze zich af. Ze wist niet eens wat ze van zichzelf moest denken. Was Theos niet voor haar gekomen? Had hij deze strijd alleen voor zichzelf gestreden? Had ze wel speciale krachten?
Kyra was opgelucht toen de mannen eindelijk weer verder gingen met het plunderen van de stad en het verzamelen van wapens, ter voorbereiding op de naderende oorlog. Ze haastten zich door de straten om de buit te verzamelen die door de Mannen van de Heer was achtergelaten. Ze laadden wagens vol en leidden paarden weg. Het gekletter van staal vulde de lucht terwijl schilden en wapenrustingen met hopen tegelijk werden weggevoerd. Het begon harder te sneeuwen en de lucht kleurde donker. Ze hadden geen tijd meer te verliezen.
“Kyra,” klonk een bekende stem.
Ze draaide zich om en zag tot haar opluchting Anvin glimlachend naar haar toe lopen. Hij gaf haar een respectvolle blik, met de geruststellende vriendelijkheid en warmte van het vaderfiguur dat hij altijd was geweest. Hij drapeerde liefdevol een arm om haar schouder en glimlachte breed terwijl hij haar een nieuw, glimmend zwaard liet zien, het mes versierd met Pandesiaanse symbolen.
“Het beste staal dat ik in jaren heb vastgehouden,” grijnsde hij. “Dankzij jou hebben we nu genoeg wapens om een oorlog te beginnen. Je hebt ons formidabel gemaakt.”
Kyra haalde troost uit zijn woorden; maar ze kon haar gevoelens van depressie en verwarring maar niet van zich af schudden. Ze haalde haar schouders op.
“Ik heb dit niet gedaan,” antwoordde ze. “Theos heeft het gedaan.”
“Maar Theos is teruggekeerd voor jou,” antwoordde hij.
Kyra keek op naar de grijze lucht, die nu leeg was.
“Dat weet ik niet zo zeker.”
Er volgde een lange stilte, die alleen werd verbroken door de wind. Ze staarden samen naar de hemel.
“Je vader wacht op je,” zei Anvin uiteindelijk op serieuze toon.
Kyra liep met Anvin mee. Sneeuw en ijs knarsten onder hun laarzen terwijl ze zich een weg over de binnenplaats baanden. Ze passeerden tientallen van haar vaders mannen terwijl ze door het uitgestrekte fort van Argos liepen. De mannen leken voor het eerst in lange tijd eindelijk ontspannen. Ze zag hen lachen en drinken terwijl ze wapens en provisie verzamelden. Ze waren als kinderen op Allerheiligen.
Tientallen mannen stonden in een rij en gaven zakken met Pandesiaans graan door. De zakken werden hoog op de wagens gestapeld; er hobbelde een andere wagen aan, die was volgeladen met schilden, zo vol dat er een aantal over de rand vielen. De soldaten haastten zich om ze weer op te pakken. Overal om haar heen vertrokken de volgeladen wagens weer naar Volis, of naar andere plekken waar haar vader hen naartoe had gezonden. Het gaf Kyra wat troost, en ze voelde zich minder schuldig over de oorlog die ze in gang had gezet.
Ze gingen een bocht om en Kyra zag haar vader staan, omgeven door zijn mannen. Hij was bezig met het inspecteren van tientallen zwaarden en speren. Hij draaide zich om en toen hij haar zag gebaarde hij naar zijn mannen dat ze hen alleen moesten laten.
Haar vader keek naar Anvin, die hem onzeker aankeek, schijnbaar verrast door haar vaders zwijgende blik. Uiteindelijk draaide ook Anvin zich om, en liet hij Kyra en haar vader alleen achter. Ze was verrast – hij had Anvin nog nooit eerder gevraagd om hem alleen te laten.
Kyra keek naar hem op. Zijn uitdrukking was ondoorgrondelijk zoals altijd, het afstandelijke gezicht van een leider onder zijn mannen, niet het intieme gezicht van de vader die ze kende en liefhad. Hij keek op haar neer, en ze werd nerveus terwijl ze werd overspoeld door teveel gedachten: was hij trots op haar? Was hij boos om het feit dat ze hem deze oorlog in had geleid? Was hij teleurgesteld dat Theos haar had afgewezen en zijn leger in de steek had gelaten?
Kyra was inmiddels gewend geraakt aan zijn lange zwijgen voor hij sprak, en ze kon hem niet peilen; er was te snel te veel veranderd tussen hen. Ze had het gevoel alsof ze binnen één nacht volwassen was geworden, terwijl hij door de recente gebeurtenissen was veranderd; het was alsof ze niet meer wisten hoe ze zich in elkaar moesten inleven. Was hij de vader die ze kende en liefhad, die haar verhalen voorlas tot diep in de nacht? Of was hij nu haar commandant?
Hij stond daar, starend, en ze besefte dat ze niet wist wat ze moest zeggen. De spanning hing zwaar in de lucht, en de stilte werd alleen verbroken door het geluid van de wind. De fakkels achter hen flikkerden. Uiteindelijk kon Kyra de stilte niet langer verdragen.
“Brengt u dit allemaal terug naar Volis?” vroeg ze terwijl er een wagen vol zwaarden voorbij ratelde.
Hij draaide zich om, bekeek de wagen en leek uit zijn gedachten opgeschud te worden. Hij keek niet meer naar Kyra, maar staarde hoofdschuddend naar de wagen.
“In Volis ligt niets meer voor ons behalve de dood,” zei hij. Zijn stem klonk diep en vastbesloten. “We gaan nu naar het zuiden.”
Kyra was verrast.
“Het zuiden?” vroeg ze.
Hij knikte.
“Espehus,” stelde hij.
Kyra werd overspoeld door opwinding terwijl ze zich hun reis naar Espehus voorstelde. Espehus was de eeuwenoude vesting