zijn kleine handen grepen haar stevig was. Het voelde zo goed om haar kleine broertje vast te houden. Ze was er zeker van geweest dat ze hem nooit meer zou zien. Hij was het laatste beetje normaliteit dat er nog over was in deze wervelwind, het enige dat niet was veranderd.
“Ik hoorde dat je hier was,” zei hij haastig, “en ik ben met de wagen meegereden. Ik ben zo blij dat je terug bent.”
Ze glimlachte somber.
“Ik ben bang dat ik niet lang blijf, mijn broer,” zei ze.
Hij kreeg een bezorgde blik in zijn ogen.
“Ga je weg?” vroeg hij terneergeslagen.
Haar vader kwam tussenbeide.
“Ze gaat haar oom opzoeken,” legde hij uit. “Laat haar nu gaan.”
Het viel Kyra op dat haar vader haar oom had gezegd en niet jullie oom, en ze vroeg zich af waarom.
“Dan zal ik met haar mee gaan!” riep Aidan trots.
Haar vader schudde zijn hoofd.
“Dat zal je niet,” antwoordde hij.
Kyra keek glimlachend neer op haar kleine broertje. Hij was zo dapper, zoals altijd.
“Vader heeft je elders nodig,” zei ze.
“Het slagveld?” vroeg Aidan, die zich hoopvol naar hun vader omdraaide. “U gaat naar Esephus,” voegde hij haastig toe. “Ik heb het gehoord! Ik wil met u mee!”
Maar hij schudde zijn hoofd.
“Het is Volis voor jou,” antwoordde hij. “Je blijft hier, beschermd door de mannen die ik achterlaat. Het slagveld is nu geen plek voor jou. Op een dag.”
Aidan liep rood aan van teleurstelling.
“Maar ik wil vechten, Vader!” protesteerde hij. “Ik hoef niet in een fort achter te blijven met de vrouwen en kinderen!”
Zijn mannen grinnikten, maar zijn vader was serieus.
“Mijn besluit staat vast,” antwoordde hij kortaf.
Aidan fronste.
“Als ik niet met Kyra mee kan en ook niet met u,” zei hij, “wat voor nut heeft het dan gehad om te leren over gevechten, en te leren hoe ik wapens moet gebruiken? Waar is al mijn training dan goed voor geweest?”
“Kweek eerst maar wat haar op je borst, broertje,” lachte Braxton, die met Brandon naar voren stapte.
Er rees gelach op, en Aidan liep rood aan, duidelijk beschaamd.
Kyra, die het rot voor hem vond, knielde voor hem en legde een hand tegen zijn wang aan. Ze keek hem aan.
“Je wordt een betere krijger dan zij allemaal,” zei ze zachtjes zodat alleen hij het kon horen. “Heb geduld. Ondertussen moet je Volis bewaken. Volis heeft jou ook nodig. Maak me trots. Ik zal terugkeren, dat beloof ik je, en op een dag zullen we samen ten strijde trekken.”
Aidan leek een beetje gerustgesteld. Hij leunde naar voren en knuffelde haar weer.
“Ik wil niet dat je weggaat,” zei hij zachtjes. “Ik heb over je gedroomd. Ik heb gedroomd…” Hij keek schoorvoetend naar haar op, zijn ogen gevuld met angst. “…dat je daar zou sterven.”
Kyra was geschokt door zijn woorden en de blik in zijn ogen. Ze kon het niet loslaten. Ze wist niet wat ze moest zeggen.
Anvin stapte naar voren en drapeerde dikke vachten over haar schouders heen; ze ging staan en voelde zich tien kilo zwaarder, maar de vachten hielden de wind buiten en namen de rillingen weg. Hij glimlachte naar haar.
“De nachten zullen lang zijn, en vuur zal ver weg zijn,” zei hij, en hij omhelsde haar vluchtig.
Haar vader stapte snel naar voren en omhelsde haar met de sterke armen van een krijgsheer. Ze knuffelde hem terug, verdronken in zijn spieren. Het voelde zo veilig.
“Je bent mijn dochter,” zei hij stellig, “vergeet dat niet.” Toen voegde hij zachtjes toe: “Ik hou van je.”
Ze werd overspoeld door emoties, maar voor ze kon antwoorden had hij zich alweer omgedraaid – en op hetzelfde moment sprong Leo tegen haar op, die zijn neus tegen haar borst aanduwde.
“Hij wil met je mee,” observeerde Aidan. “Neem hem mee – jij zult hem harder nodig hebben dan ik. Hij is toch van jou.”
Kyra knuffelde Leo. Ze kon hem niet weigeren, en hij week niet van haar zijde. Ze voelde zich gerustgesteld door het idee dat hij met haar mee zou gaan. Ze had hem erg gemist. Daarbij kon ze wel een extra paar ogen en oren gebruiken, en Leo was het trouwste dier dat ze kende.
Kyra besteeg Andor, en haar vaders mannen gingen uiteen om plaats voor haar te maken. Ze stelden zich op de brug op en hielden fakkels voor haar omhoog om de nacht te verdrijven en haar pad te verlichten. Ze keek in de verte en zag de donker wordende lucht en de wildernis die voor haar lagen. Ze voelde opwinding en angst, maar bovenal een plichtsbesef. Een doelbewustheid. Ze stond op het punt te vertrekken voor de meest belangrijke missie van haar leven, een missie waarbij niet alleen haar identiteit, maar het lot van heel Escalon op het spel stond.
Met haar staf over haar ene schouder en haar boog over de andere, vergezeld door Dierdre en Leo en Andor, reed Kyra stapvoets naar de stadspoorten toe. Ze reed langzaam tussen de fakkels door, langs de mannen. Het voelde alsof ze een droom in liep. Alsof ze haar lotsbestemming in liep. Ze keek niet om; ze wilde haar vastberadenheid niet verliezen. Haar vaders mannen bliezen op een lage hoorn. Het was een hoorn van vertrek, het geluid van respect.
Ze wilde Andor aandrijven – maar hij had haar al aangevoeld. Hij begon te draven, en ging toen in galop.
Binnen enkele momenten reden ze door de sneeuw, door de poorten van Argos heen, de open velden op. Ze voelde de koude wind door haar haren glijden. Voor haar lag niets anders dan een lange weg, wilde beesten, en de naderende duisternis van de nacht.
HOOFDSTUK VIER
Merk rende door het bos. Hij struikelde over de helling en baande zich een weg tussen de bomen van het Witte Woud door. De bladeren knarsten onder zijn voeten terwijl hij rende met alles dat hij had. Hij keek voor zich uit en hield de rookpluimen aan de horizon in het zicht. Ze blokkeerden het zicht op de bloedrode zonsondergang. Hij wist dat het meisje daar ergens was. Mogelijk werd ze op dit moment vermoord. Hij kon niet sneller rennen dan hij al deed.
Doden leek hem overal te achtervolgen; hij kwam het tegen bij elke bocht, schijnbaar elke dag, op dezelfde manier dat andere mannen dagelijks werden geroepen voor het avondeten. Hij had een afspraakje met de dood, zei zijn moeder vroeger altijd. Haar woorden galmden door zijn hoofd. Waren haar woorden self-fulfilling? Of was hij geboren met een zwarte ster boven zijn hoofd?
Voor Merk was moorden een natuurlijk deel van zijn leven geweest, net als ademhalen of lunchen. Het maakte niet uit voor wie hij het deed, of hoe. Hoe langer hij erover nadacht, hoe meer hij er van begon te walgen. Hij wilde zijn hele leven uitkotsen. Maar hoe hard de stem in hem ook schreeuwde dat hij moest omkeren, dat hij een nieuw leven moest beginnen, dat hij verder moest gaan met zijn pelgrimage naar de Toren van Ur, hij kon het gewoon niet. Geweld riep hem, en hij kon het nu niet negeren.
Terwijl de opbollende rookwolken het lastiger maakten om adem te halen en de rook in zijn neusgaten prikte, werd hij overvallen door een bekend gevoel. Het was geen angst of opwinding. Het was een vertrouwd gevoel. Van de moordmachine waar hij in zou veranderen. Dat was wat er altijd gebeurde als hij de strijd in trok – zijn eigen, persoonlijke gevecht. In zijn versie doodde hij zijn tegenstander terwijl hij hem recht in zijn ogen keek; anders dan die mooie ridders hoeft hij zich niet te verschuilen achter een vizier of een wapenrusting of het applaus van een menigte. In zijn hoofd was zijn strijd de meest moedige strijd, alleen gereserveerd voor ware krijgers zoals hij zelf.
Maar terwijl hij rende, merkte Merk dat er iets anders voelde. Normaal gesproken kon het hem niets schelen wie er leefde of doodging; het was slechts zijn werk. Dat had altijd voorkomen dat hij emotioneel beïnvloed werd door wat hij deed. Maar deze keer was het anders. Voor het eerst in zo lang hij zich kon herinneren, werd hij door niemand betaald om dit te doen. Hij