de secretaris even zacht en met een sluw lachje, ten teeken dat hij Gamaliël begreep, en toen een boekhouder hem wat later vroeg, waarom Orion de schoone geliefde, die toch ook een aanzienlijken naam droeg, niet als schoondochter mede naar huis had gebracht, antwoordde hij dat zij eene Griekin en natuurlijk de Melchietische geloofsbelijdenis toegedaan was. Die reden was afdoende voor de aanwezigen, en toen nu eenmaal het gesprek op het geloof was gekomen, ontspon zich, gelijk gewoonlijk op zulke gezellige avonden, een dispuut over dogmatische vragen. Daarbij waagde een kanselarijbeambte de meening uit te spreken, dat, wanneer het hier niet de zoon van den Mukaukas, bij wien van zoo iets geen sprake kon zijn, maar een eenvoudig Jacobietisch burger en zijne Melchietische geliefde gold, er toch wellicht een middenweg te vinden was geweest. Beiden hadden dan maar moeten besluiten, ofschoon hij voor zoo iets zou bedanken, de Monotheletische leer aan te nemen, waarvoor het keizerlijke hof en ook de gestorven patriarch Cyrus van Alexandrië warm hadden gestreden, welke leer rustte op het geloof, dat Christus wel twee naturen had, maar dat in beiden maar éene gemeenschappelijke wil woonde. Dit geloof splitste wel-is-waar de natuur van den Heiland, maar handhaafde toch de eenheid in een bepaald opzicht, waarop het toch voornamelijk aankwam. Zulk een kettersch voorstel werd natuurlijk door de hier verzamelde Jacobieten luide afgekeurd. Het verschil van meening kwam al duidelijker en scherper uit, en weldra werd uit de vreedzame gedachtenwisseling een onstuimige twist geboren, die met handtastelijkheden dreigde te eindigen.
Reeds onder het begin van dit gesprek was het Paula gelukt om onopgemerkt den hof over te steken. Zij wenkte Hiram zwijgend haar te volgen; deze trok behoedzaam zijne schoenen uit, die hij onder de steile trap voor het dienstpersoneel schoof, en stond eenige oogenblikken later in het vertrek van de jonkvrouw. Zij deed haastig hare kist open, nam daaruit het kostbaar met paarlen bezet halssieraad en gaf dit den Syriër, met het verzoek om den grooten smaragd, die in het midden hing, uit de gouden kas te lichten. De stevige handen van den vrijgelatene verrichtten dezen arbeid spoedig en gemakkelijk met behulp van een mes, en, terwijl hij den steen – die grooter was dan een walnoot en nu, uit het half geopende gouden omhulsel genomen waarin hij aan den keten had gehangen, vrij fonkelde en stralen schoot – in de hand woog, herhaalde Paula nog eens alles omtrent den verkoop, wat zij hem in tegenwoordigheid van de voedster gezegd had.
Zoodra de trouwe man zijne lieve meesteres verlaten had, maakte zij het zachte, maar toch dikke en lange haar los, en glimlachte daarbij vol blijde hoop; doch zij was nog niet begonnen zich te ontkleeden, toen er zacht werd aangeklopt. Zij verschrikte, snelde naar de deur, grendelde deze toe en vraagde, op het ergste voorbereid: »Wie is daar?”
»Hiram,” luidde het zacht gefluisterde antwoord, en nadat zij de deur weder geopend had, vernam zij, dat de huispoort inmiddels gesloten was, en dat hij geen anderen weg kon vinden in het groote huis, waarin hij zelden iets te doen had.
Wat nu te beginnen? De Syriër kon niet wachten tot de poort weder geopend werd, want hij moest morgen vroeg zijn last volvoeren, en betrapte men hem en hield men hem maar een halven dag vast, dan nam de Nabateër den anderen dienst aan.
Spoedig was een besluit genomen; zij bond het haar weder op, sloeg een doek om haar hoofd en zeide: »Kom mede; de maan schijnt nog altijd, het zou gevaarlijk zijn eene lamp te gebruiken. Ik ga vooruit en gij moet vlak achter mij blijven. Als er niemand meer in de keuken is, kunnen wij ongezien in het viridarium8 komen. Indien de beambten in den hof nog bijeen zijn, dan staat de groote hofdeur open, want velen hunner wonen toch in huis. In elk geval moet gij door de voorhal. Uit het viridarium kan men den weg daarheen wel niet missen. Maar wacht! vóor het tablinum9 ligt de groote Beki, de booze hond van Hermonthis. Hij kent u niet, want hij komt nooit buiten’s huis, maar mij volgt hij. Wanneer ik de hand omhoog hef, blijft gij wat achter. In tegenwoordigheid zijner meesters is hij rustig en onbekenden doet hij niets wanneer wij er bij zijn. Geen woord worde van nu aan gewisseld. Worden wij ontdekt, dan kom ik voor de waarheid uit, vindt men u alleen, dan kunt gij zeggen… dan zegt gij, dat gij op Orion hebt gewacht, om heel vroeg met hem te spreken over de paardenmarkt in Nikou.”
»Er we – werd me dezen middag nog een – een he – hengst aangeboden.”
»Goed zoo; ge zijt dus in de voorhal gebleven, om met den heer te spreken, vóor hij zou uitgaan. Over enkele uren zal het reeds gaan schemeren. Maak nu ook voort.”
Haastig en met zekeren tred daalde Paula de trap af. Bij de onderste trap nam Hiram zijne schoenen weder op en hield ze in de hand, om geen tijd te verliezen, terwijl hij zijne meesteres op den voet volgde. Zwijgend ging zij voort, tot zij in de tastbare duisternis aan de keuken kwamen. Hier keerde zij zich om en fluisterde den Syriër toe: »Is hier iemand, dan zeg ik dat ik gekomen ben om water te halen; is er niemand, dan kuch ik even en volgt ge mij. De deur blijft in elk geval open, zoodat ge hooren kunt wat er gebeurt. Als ik moet omkeeren, dan loopt ge mij haastig vooruit langs den weg dien wij gekomen zijn. In dat geval begeef ik mij naar mijne kamer en wacht gij daarvoor tot het dag wordt en men de dienstpoort weder opent. Als men u mocht vinden, laat dan aan mij over van uwe aanwezigheid de verklaring te geven. Ga nu wat meer achteruit en verberg u daar in dien hoek.”
Dadelijk hierop opende zij met zachte hand de deur van de keuken. Daar deze met geen dak gedekt was, werd de ruimte door het licht der ondergaande maan en den glans der sterren beschenen. Zij bleek geheel ledig te zijn; er lag alleen eene kat op de bank bij den grooten haard en eenige vledermuizen fladderden met onhoorbaren vleugelslag in de groote ruimte heen en weer. Onder het braadspit gloeiden nog, als de oogen van loerende roofdieren, de glimmende kolen in de asch.
Paula kuchte zacht en zoodra zij Hirams schreden achter haar hoorde, zette zij met een van angst kloppend hart hare wandeling voort. Eerst ging zij eenige trappen op, dan door een donkeren gang, waarin de vledermuizen vlak langs haar hoofd scheerden, eindelijk moest de breede van boven opene eetzaal dwars worden overgestoken. Deze kwam uit in het viridarium, een vierkanten open hof, die langs de kanten geplaveid was, terwijl de middenruimte door sierplanten en een fontein werd ingenomen. Aan beide zijden verhief zich een vleugel van het stadhouderlijk paleis. Het was stil en verkwikkend in deze afgeslotene ruimte, overwelfd door den donkerblauwen hemel, die bezaaid was met millioenen sterren. De maan naderde reeds den bovenrand van de gegroefde lijst, die het dak van het gebouw kroonde. De groote bladplanten in het midden van het viridarium wierpen wonderbare, spookachtige schaduwen over de vochtige graszoden; het water van de fontein plaste luider dan overdag, doch het eentonig geluid, dat nu en dan door korte ongelijkmatige pauzen werd afgebroken, had iets geruststellends. Het marmer der zuilen glinsterde als heldere sneeuw, en dunne dampwolkjes, die van de vochtige zoden opstegen, dwaalden, door den zachten nachtwind bewogen, als geesten in lange golvende sleepgewaden in allerlei bochten zacht en statig heen en weer. Nachtvlinders wiegden zich rondom en boven de plantengroepen op en neer, en de geheele stille, verkwikkende ruimte was vervuld door den zoeten geur van de lotusbloemen in het marmeren bekken van de fontein, en van de bloesems der weelderige struikgewassen en der saprijke tropische planten die haar omgaven. Op een anderen tijd zou het een lust zijn geweest hier te toeven, rond te zien en zich over te geven aan de stille betoovering van den nacht, doch de ziel van Paula was thans voor dit heerlijk genot gesloten. De diepe stilte die haar omgaf deed het opgewonden twistgesprek in den hof, dat in afgebroken toongolven zijn weg hierheen vond, te bedenkelijker klinken, en met bange zorg merkte zij op dat hier niet alles in orde was, want vóor het tablinum, dat steeds door den hond of door een wachter bewaakt werd, kon haar scherpziend oog noch dier noch mensch bespeuren. En – neen, zij bedroog zich niet – de met brons beslagene deur ervan was open, en het maanlicht glinsterde tegen het blanke metaal van den eenen half aanstaanden vleugel.
Zij bleef staan en Hiram achter haar deed desgelijks. Beiden luisterden met zulk eene inspanning, dat de aderen hun op het voorhoofd zwollen, want uit het tablinum, dat zij met een dertig schreden bereiken konden, lieten zich enkele, niet goed te onderkennen, zachte geluiden vernemen, die geheel overstemd werden door den wilden strijd daarbuiten.
Er verliepen eenige lange, bange oogenblikken, tot de vleugel die aanstond, opeens werd geopend, en een man daaruit te voorschijn kwam. Het was Paula of haar het bloed in de aderen stolde, maar haar oog hield niet op scherp te turen, en toen zij duidelijk gezien had en vast overtuigd was, dat hij die den drempel van het tablinum overschreed Orion was en geen ander, vloog de groote ruige hond van Hermonthis haar voorbij,