met deze hooge, koninklijke verschijning. Welk eene gestalte had dit meisje, welk eene vorstelijke houding, en wat klonk haar stem welluidend en lieflijk, toen zij het kind de namen noemde van eenige sterrenbeelden, en op de komeet wees, die juist opging. Haschim zat in ’t donker, en kon ongezien waarnemen wat er op de bank aan den oever, die door een der lantaarnen van het schip beschenen werd, verder voorviel, en hij schepte behagen in deze onverwachte afleiding, want alles wat den zoon van den Mukaukas betrof wekte zijne deelneming en nieuwsgierigheid. Hij voelde zich getrokken tot dien buitengewonen jongen man, over wien hij zich een oordeel wilde vormen, en de aanblik van het mooie meisje daar op de bank deed zijn oud hart goed. Dat kind was zeker Maria, de kleindochter van den stadhouder.
De wagen zette zich thans weer in beweging, hij rolde over den weg voort en een oogenblik later keerde Orion tot de wachtenden terug.
Arm, rijk dochtertje van de weduwe Susanna! Hoe geheel anders verkeerde hij met deze schoone jonkvrouw dan met die kleine! zijne oogen hingen als betooverd aan hare trekken; terwijl hij met haar sprak hield hij nu en dan midden in zijn verhaal op; en wat hij zeide moest nu eens ernstig en boeiend en dan weer geestig zijn; want niet alleen zij, maar ook de opvoedster van de kleine luisterde met inspanning, en als de jonkvrouw hartelijk lachte, klonk het welluidend en helder. Er lag in haar wezen iets zoo voornaams, dat dergelijke uitingen van gulle vroolijkheid verrasten en den indruk maakten als de geur van een prachtige bloem, waarvan men tot dusver geloofde, dat zij alleen geschapen was om het oog te behagen en niet ook de andere zintuigen te streelen. En zij, tot wie alles gericht werd wat Orion zeide, luisterde niet alleen aandachtig naar hem, maar de wijze waarop zij het deed overtuigde den koopman, dat de verhaler zelf haar nog beter beviel dan hetgeen hij zoo levendig wist mee te deelen. Wanneer dit meisje het eens was met den zoon van den stadhouder, ja, dan zou het een kostelijk paar zijn.
Daar verscheen de waardin Taous, eene kloeke, lijvige Egyptische van middelbaren leeftijd. Zij droeg zelve hare beroemde spritskoeken, die zij juist eigenhandig gebakken had, benevens melk, druiven en ander ooft op, en hare oogen glinsterden daarbij van vreugde en gestreelde eerzucht; want de zoon van den grooten Mukaukas, de trots der stad, die vroeger zoo vaak op watertochten met lustige gezellen, meest Grieksche officieren, die helaas allen gevallen of uit het land verdreven waren, niet enkel om de koeken aan een bezoek bij haar de voorkeur had gegeven, deed haar nu de eer aan om zoo spoedig na zijne terugkomst weer bij haar te komen. Haar radde tong stond niet stil, terwijl zij vertelde, dat ook zij en haar man hem waren te gemoet gegaan tot de eereboog bij de Menespoort, terwijl Emau met haar jonkske hen hadden vergezeld. Emau was namelijk sedert getrouwd, en zij had dezen eersten kleine »Orion” genoemd.
Toen de jonge man daarop vroeg of Emau nog altijd zulk een aanvallig schepseltje was en zoo op hare moeder geleek als vroeger, stak vrouw Taous dreigend den vinger tegen hem op, vragende, terwijl zij op de jonkvrouw wees, of de vroolijke vogel, wien zoo menigeen bij zijn vertrek eene weemoedige zucht had nagezonden, eindelijk in een kooitje zou gaan, en of misschien die schoone jonkvrouw daar…Maar Orion stuitte haar woordenvloed door te zeggen, dat hij nog zijn eigen meester was, hoewel hij den strik reeds om zijn hals voelde. Het schoone meisje kleurde daarop nog sterker dan bij de eerste vraag der waardin, maar hij overwon spoedig zijne eigene verlegenheid en verzekerde op luchtigen toon, dat het dochtertje van de brave Taous eens het aardigste kind van Memphis was, en dat zij niet minder werd gezocht dan de spritskoeken van hare voortreffelijke moeder. Vrouw Taous mocht het jonge moedertje van hem groeten.De waardin ging daarop heen, geroerd en gestreeld door deze woorden. Orion greep het snarenspeeltuig weer op, en terwijl de vrouwen zich verkwikten, voldeed hij aan de uitnoodiging van de jonkvrouw en zong op haar verlangen het lied van Alkaios met eene welluidende doch zachte stem, onder meesterlijke begeleiding van de luit. Het meisje hing met de oogen aan zijn mond, en het scheen dat alleen om harentwil zijne hand in de snaren greep. Toen de tijd kwam om op te breken en de vrouwen in het vaartuig stegen, ging hij in de herberg om het gelag te betalen. Spoedig kwam hij alleen terug, en de koopman zag hoe hij een doekje, dat de jonkvrouw op tafel had laten liggen, opnam en haastig aan zijne lippen bracht, terwijl hij naar de boot ging. Met de prachtige roode bloemen was het heden morgen minder vriendelijk afgeloopen. Aan het meisje, dat daar op het water wegvoer, behoorde het hart van den jongen man. Zijne zuster kon zij niet zijn; maar in welke betrekking stond zij tot hem?De koopman zou er weldra achter komen, want de gids kwam terug en lichtte hem in. – Zij was Paula, de dochter van Thomas, den wijdberoemden Griekschen veldheer, die de stad Damascus zoo hardnekkig en dapper tegen de krijgsmacht van den Islam verdedigd had. Zij was de nicht van den Mukaukas Georg, maar niet zeer bemiddeld, eene arme verwante des huizes, die men na het verdwijnen van haar vader – want men had zelfs zijn lijk niet gevonden – in het stadhouderlijk verblijf uit genade en barmhartigheid had opgenomen; dus eene Melchietische. De hermeneut was haar reeds daarom weinig genegen, en hoewel hij tegen hare schoonheid niets had in te brengen, zoo verzekerde hij toch te weten, dat zij trotsch en vol inbeelding was, en de kunst niet verstond om iemands liefde voor zich te winnen. Alleen dat kind, die kleine Maria, was aan haar gehecht. Het was een publiek geheim, dat zelfs de gemalin van haar oom, de brave Neforis, de trotsche nicht niet lijden mocht en haar slechts duldde ter wille van den kranken man. Wat kwam die Melchietische ook te Memphis doen, in een oprecht Jacobietisch gezin? Elk woord van den gids ademde den wrevel, die menschen van minder afkomst en zielenadel zoo licht doen blijken jegens hen, die de bescherming genieten van hunne eigene weldoeners.
Maar Orion stuitte haar woordenvloed door te zeggen, dat hij nog zijn eigen meester was, hoewel hij den strik reeds om zijn hals voelde. Het schoone meisje kleurde daarop nog sterker dan bij de eerste vraag der waardin, maar hij overwon spoedig zijne eigene verlegenheid en verzekerde op luchtigen toon, dat het dochtertje van de brave Taous eens het aardigste kind van Memphis was, en dat zij niet minder werd gezocht dan de spritskoeken van hare voortreffelijke moeder. Vrouw Taous mocht het jonge moedertje van hem groeten.
De waardin ging daarop heen, geroerd en gestreeld door deze woorden. Orion greep het snarenspeeltuig weer op, en terwijl de vrouwen zich verkwikten, voldeed hij aan de uitnoodiging van de jonkvrouw en zong op haar verlangen het lied van Alkaios met eene welluidende doch zachte stem, onder meesterlijke begeleiding van de luit. Het meisje hing met de oogen aan zijn mond, en het scheen dat alleen om harentwil zijne hand in de snaren greep. Toen de tijd kwam om op te breken en de vrouwen in het vaartuig stegen, ging hij in de herberg om het gelag te betalen. Spoedig kwam hij alleen terug, en de koopman zag hoe hij een doekje, dat de jonkvrouw op tafel had laten liggen, opnam en haastig aan zijne lippen bracht, terwijl hij naar de boot ging. Met de prachtige roode bloemen was het heden morgen minder vriendelijk afgeloopen. Aan het meisje, dat daar op het water wegvoer, behoorde het hart van den jongen man. Zijne zuster kon zij niet zijn; maar in welke betrekking stond zij tot hem?
De koopman zou er weldra achter komen, want de gids kwam terug en lichtte hem in. – Zij was Paula, de dochter van Thomas, den wijdberoemden Griekschen veldheer, die de stad Damascus zoo hardnekkig en dapper tegen de krijgsmacht van den Islam verdedigd had. Zij was de nicht van den Mukaukas Georg, maar niet zeer bemiddeld, eene arme verwante des huizes, die men na het verdwijnen van haar vader – want men had zelfs zijn lijk niet gevonden – in het stadhouderlijk verblijf uit genade en barmhartigheid had opgenomen; dus eene Melchietische. De hermeneut was haar reeds daarom weinig genegen, en hoewel hij tegen hare schoonheid niets had in te brengen, zoo verzekerde hij toch te weten, dat zij trotsch en vol inbeelding was, en de kunst niet verstond om iemands liefde voor zich te winnen. Alleen dat kind, die kleine Maria, was aan haar gehecht. Het was een publiek geheim, dat zelfs de gemalin van haar oom, de brave Neforis, de trotsche nicht niet lijden mocht en haar slechts duldde ter wille van den kranken man. Wat kwam die Melchietische ook te Memphis doen, in een oprecht Jacobietisch gezin? Elk woord van den gids ademde den wrevel, die menschen van minder afkomst en zielenadel zoo licht doen blijken jegens hen, die de bescherming genieten van hunne eigene weldoeners.
Maar de schoone aristocratische dochter van een groot man had het oude hart van den koopman gewonnen, en het oordeel van den Memphiet wijzigde het zijne in geenen deele. Weldra zou hij ook steun vinden voor zijne opvatting. De arts Philippus, dien de gids had geroepen, was een dagelijksch bezoeker van het stadhouderlijk verblijf. Zijn ernstig voorkomen boezemde den Arabier het grootste vertrouwen in, en deze nu noemde Paula een dier heerlijke schepsels, welke de hemel ter goeder ure heeft geschapen. Doch die daar boven troont scheen zijn eigen meesterwerk vergeten te hebben, want sedert jaren leidde zij een droevig leven.
De