Морган Райс

Een Hof Voor Dieven


Скачать книгу

aandacht aan te besteden.

      Een paar dagen geleden was alles zo anders geweest. Ze was gelukkig geweest. Ze was veilig in het paleis geweest, bezig met de voorbereidingen van haar bruiloft, in plaats van opgesloten in een wagen. Ze was omgeven geweest door dienstmeisjes en hulpjes, niet door angstige meisjes. Ze had mooie jurken gehad in plaats van vodden, veiligheid in plaats van de aanhoudende pijn van een afranseling.

      Ze had het vooruitzicht op een leven met Sebastian gehad, in plaats van misbruik door talloze mannen.

      Er was niets dat ze kon doen. Niets, behalve daar zitten en tussen de tralies doorkijken hoe Meister Karg met een zelfingenomen grijns op zijn gezicht het weeshuis uitliep. Hij slenterde terug naar de wagen, waarna hij zich met kreunend van inspanning op de wagen hees. Sophia hoorde het klappen van een zweep, en na de martelingen die ze had moeten ondergaan aan de handen van Zuster O’Venn, dook ze instinctief in elkaar; haar lichaam verwachtte nog altijd pijn, ondanks het feit dat de wagen al in beweging was gekomen.

      De wagen kroop door de straten van Ashton, en de houten wielen leken de spleten tussen de straatstenen moeiteloos te vinden. Sophia zag de huizen voorbijglijden, op nauwelijks het tempo van iemand die lopend was. De wagen leek geen haast te hebben om op zijn bestemming te komen. Dat zou iets goeds moeten zijn, maar op een bepaalde manier leek het niets meer dan een manier om haar ellende te rekken en haar en de anderen te treiteren met het feit dat ze de wagen niet uit konden.

      Sophia zag mensen voorbijlopen. Ze gingen voor de wagen uit de weg, op de manier waarop ze opzij gingen voor andere grote wagens die hen zouden kunnen verpletteren. Een paar mensen wierpen een blik baar binnen, maar ze zeiden niets. Ze maakten in elk geval geen aanstalten om de wagen tegen te houden, of de meisjes die erin zaten te helpen. Wat zei het over een plek als Ashton dat dit als normaal werd beschouwd?

      Een dikke bakker bleef even staan om hen na te kijken. Een stel ging voor de wielen uit de weg. Kinderen werden naar hun moeders toe getrokken, of renden achter de wagen aan om naar binnen te kijken omdat ze daartoe waren uitgedaagd door hun vrienden. Mannen wierpen nadenkende blikken naar binnen, alsof ze zich afvroegen of ze zich één van de meisjes konden veroorloven. Sophia dwong zichzelf om dreigend naar hen terug te kijken, en daagde hen uit haar in de ogen te kijken.

      Ze wenste dat Sebastian er was. Niemand anders in deze stad zou haar helpen, maar ze wist dat, zelfs na alles wat er gebeurd was, Sebastian de deuren zou opengooien en haar zou bevrijden. Dat hoopte ze tenminste. Ze had de schaamte op zijn gezicht gezien toen hij erachter was gekomen wat Sophia was. Misschien zou hij ook wel wegkijken, en doen alsof hij haar niet gezien had.

      Sophia hoopte van niet, want in de gedachten van Meister Karg zag ze flarden van wat haar te wachten stond. Hij was van plan om nog meer meisjes op te halen, en hen naar een schip te brengen. Dat zou hen naar zijn thuisstad brengen, naar een bordeel dat handelde in dergelijke “exotische” meisjes. Hij had altijd verse meisjes nodig, want de mannen daar betaalden goed geld om te doen wat ze wilden met de nieuwkomers.

      Alleen de gedachte maakte Sophia al misselijk, al had dat misschien ook iets te maken met het onophoudelijke gehobbel van de wagen. Wisten de nonnen wat haar te wachten stond? Ze wist het antwoord op die vraag: natuurlijk wisten ze dat. Ze hadden er grapjes over gemaakt. En ze hadden gepraat over het feit dat ze nooit vrij zou komen, omdat ze nooit haar schuld zou kunnen afbetalen.

      Het betekende een leven van slavernij, gedwongen om te doen wat haar dikke, geparfumeerde eigenaar wilde, totdat ze niets meer waard was. Misschien zou hij haar uiteindelijk laten gaan, maar alleen omdat het makkelijker was om haar te laten verhongeren dan om haar te houden. Sophia wilde geloven dat ze zelfmoord zou plegen voor ze dat allemaal zou laten gebeuren, maar de realiteit was dat ze waarschijnlijk wel zou gehoorzamen. Had ze dat ook niet al jaren gedaan, terwijl de nonnen misbruik van haar maakten?

      De wagen kwam tot stilstand, maar Sophia was niet zo naïef om te denken dat ze een soort uiteindelijke bestemming hadden bereikt. Ze waren gestopt voor de winkel van een hoedenmaker, en Meister Karg ging naar binnen zonder ook maar een blik achterom te werpen.

      Sophia stormde naar de deur en probeerde een manier te vinden om bij de bouten te komen. Ze reikte door de spleten in de zijkant van de wagen, maar ze kon met geen mogelijkheid bij het slot komen.

      “Dat moet je niet doen,” zei het meisje met de blauwe plekken rond haar mond. “Hij zal je slaan als hij je betrapt.”

      “Hij zal ons allemaal slaan,” zei een ander meisje.

      Sophia trok zich terug, maar alleen omdat ze kon zien dat het nutteloos was. Het had geen zin om een pak slaag te krijgen als het niets zou veranderen. Het was beter om haar tijd af te wachten en…

      En wat? Sophia had in de gedachten van Meister Karg gezien wat hen te wachten stond. Ze had het waarschijnlijk ook wel kunnen raden als ze geen gedachten kon lezen, en haar maag kromp samen van angst. De wagen van de slavenhandelaar was niet het ergste dat hen kon overkomen, en Sophia moest een uitweg zien te vinden voor het erger werd.

      Maar welke uitweg? Daar had Sophia geen antwoord op.

      Er waren nog andere dingen waar ze geen antwoord op had. Hoe hadden ze haar in de stad weten te vinden, toen ze er eerder wel in was geslaagd om aan de wachters te ontsnappen? Hoe hadden ze geweten waar ze moesten zoeken? Hoe langer Sophia erover nadacht, hoe meer ze ervan overtuigd raakte dat iemand het nieuws over haar vertrek aan de wacht moest hebben doorgespeeld.

      Iemand had haar verraden, en die gedachte deed haar meer pijn dan de afranselingen die ze had gehad.

      Meister Karg kwam terug, en hij sleurde een vrouw met zich mee. Deze was een paar jaar ouder dan Sophia, en zag eruit alsof ze al een tijdje een arbeidscontract had.

      “Alstublieft,” smeekte ze terwijl ze slavenhandelaar haar meetrok. “Dit kun u niet doen! Nog een paar maanden en ik zou mijn schuld hebben afgelost!”

      “En omdat je dat nog niet hebt gedaan, kan je meester je nog gewoon verkopen,” zei Meister Karg. Hij sloeg de vrouw, alsof het bijzaak was. Niemand deed een poging om hem tegen te houden. Mensen keken nauwelijks op of om.

      Of de echtgenote van je meester als ze jaloers wordt.

      Sophia ving die gedachte duidelijk op. Op dat moment begreep ze hoe afschuwelijk de situatie was. De vrouw heette Mellis, en ze was goed geweest in het werk waarvoor ze gekocht was. Zo goed dat ze op het punt stond om vrij te komen. Alleen de echtgenote van de hoedenmaker was ervan overtuigd dat haar echtgenoot haar zou verlaten voor de onvrije, zodra ze haar schuld had afgelost.

      Dus had ze haar doorverkocht aan een man die ervoor zou zorgen dat ze nooit meer in Ashton zou komen.

      Het was een afschuwelijk lot, maar het herinnerde Sophia ook aan het feit dat ze niet de enige was met een wreed verhaal. Ze was zo gefocust geweest op wat er met haarzelf was gebeurd, met Sebastian en het hof, terwijl in werkelijkheid alle meisjes in de wagen een tragisch verhaal hadden. Niemand zat hier uit vrije wil.

      En geen van hen zou een keus krijgen over wat ze van hun leven wilden maken.

      “Naar binnen,” snauwde Meister Karg, en hij gooide de vrouw de wagen in. Sophia probeerde naar voren te dringen toen de deur open was, maar hij sloeg alweer dicht voor ze ook maar in de buurt kon komen. “We hebben nog een hele reis voor de boeg.”

      Sophia ving een glimp van een route in zijn gedachten op. Ze zouden verder door de stad reizen en dienstmeisjes oppikken die niet langer gewild waren, leerlingen die hun meesters kwaad hadden gemaakt. Vervolgens zouden ze de stad uitgaan, naar het noorden. In het stadje Hearth zou hen nog een weeshuis opwachtten. Daarna wachtte een schip op hen, aan de rand van het Vuurmoeras.

      Het was een reis die zeker een paar dagen in beslag zou nemen, en Sophia twijfelde er niet aan dat het onder afschuwelijke omstandigheden zou zijn. Ze voelde nu al hoe de ochtendzon de wagen in een hete, zweterige en wanhopige plek veranderde. Ze wilde niet denken aan hoe het zou zijn als de zon haar hoogtepunt zou bereiken.

      “Help!” riep Mellis naar de mensen op straat. Ze was duidelijk moediger dan Sophia. “Zien jullie dan niet wat er gaande is? Jij, Benna, je kent me. Doe iets!”

      De