verhogen?”
Een stel leek het te overwegen. De vrouw die in Sophia’s ogen had willen kijken liep naar de gemaskerde non toe, en fluisterde een ander bedrag in haar oor.
“Bedankt, allemaal,” zei Zuster O’Venn. “We zijn eruit. Meister Karg, het arbeidscontract is nu uw eigendom. Ik ben verplicht u eraan te herinneren dat wanneer het betaald wordt, het meisje vrij is om te gaan.”
De dikke man snoof onder zijn sluier, en trok hem weg. Daaronder zat een rossig gezicht met te veel kinnen, dat er niet bepaald beter uitzag door de aanwezigheid van zijn borstelige snor.
“En wanneer is dat ooit met mijn meisjes gebeurd?” vroeg hij. Hij stak een pafferige hand uit. Zuster O’Venn pakte het contract en overhandigde het hem.
De anderen maakten geërgerde geluidjes, hoewel Sophia kon voelen dat een aantal van hen al aan andere mogelijkheden dachten. De vrouw die een nieuw bod had gedaan vond het jammer dat ze verloren had, maar alleen in de mate waarop ze het vervelend vond als één van haar paarden een race verloor tegen een paard van haar buren.
Sophia zat de hele tijd op haar stoel, niet in staat om te bewegen bij de gedachte dat haar hele leven zo gemakkelijk aan een ander werd overhandigd. Een paar dagen geleden had ze op het punt gestaan om met een prins te trouwen, en nu… nu stond ze op het punt eigendom van deze man te worden?
“Dan is er alleen nog de betaling die geregeld moet worden,” zei Zuster O’Venn.
De dikke man, Meister Karg, knikte. “Ik zal het meteen regelen. Het is beter om contant te betalen dan naar de bank te gaan als er een schip klaar staat om te vertrekken.”
Een schip? Wat voor schip? Waar wilde deze man haar heen brengen? Wat was hij met haar van plan? Ze griste de antwoorden op die vraag zonder moeite uit zijn gedachten, en alleen het idee al was genoeg om Sophia te doen opstaan, klaar om te vluchten.
Sterke handen hielden haar tegen, en de nonnen grepen haar armen vast. Meister Karg bekeek haar met een nonchalante minachting.
“Laat haar naar mijn wagen brengen, wil je? Ik zal de zaken hier afhandelen, en dan…”
En dan kon Sophia zien dat haar leven nog afschuwelijker zou worden. Ze wilde vechten, maar er was niets dat ze kon doen terwijl de anderen haar wegleidden. Niets.
In de privacy van haar eigen gedachten schreeuwde ze om de hulp van haar zusje.
Maar het leek erop dat Kate het niet had gehoord—of het haar niet kon schelen.
HOOFDSTUK VIER
Kate stierf keer op keer.
Of liever gezegd, “stierf.” Denkbeeldige wapens sneden in haar vlees, spookachtige handen wurgden haar tot ze bewusteloos raakte. Pijlen ontstonden uit het niets en schoten door haar heen. De wapens waren slechts dingen die uit rook waren gevormd, gecreëerd door Siobhans magie, maar ze deden haar net zo veel pijn als een echt wapen gedaan zou hebben.
Ze doodden Kate echter niet. Elk moment van pijn leverde slechts een teleurgestelde zucht van Siobhan op, die vanaf de zijlijn toekeek met een schijnbare combinatie van vermaak en ergernis over de traagheid waarmee Kate leerde.
“Opletten, Kate,” zei Siobhan. “Denk je dat ik deze droomfragmenten voor de lol oproep?”
Voor Kate verscheen figuur van een zwaardvechter, eerder gekleed voor een duel dan voor een veldslag. Hij salueerde naar haar en trok een degen.
“Dit is het Finnochi derobement,” zei hij in dezelfde vlakke, monotone stem als de anderen. Hij stak naar haar en Kate pareerde met haar houten oefenzwaard. Dat had ze inmiddels wel geleerd. Ze was snel genoeg om het moment te zien waarop het droomfragment van richting veranderde, maar de beweging verraste haar toch, en het vergankelijke wapen boorde zich door haar hart.
“Nog een keer,” zei Siobhan. “Er is niet veel tijd.”
Desondanks leek er meer tijd te zijn dat Kate zich had kunnen voorstellen. De minuten die ze in het bos doorbracht veranderden in uren, gevuld met tegenstanders die haar probeerden te doden. En Kate leerde terwijl ze het probeerden.
Ze leerde tegen hen te vechten en hen uit te schakelen met haar oefenzwaard. Siobhan had erop aangedrongen dat ze haar echte zwaard weglegde om het risico op een echte verwonding te vermijden. Ze leerde steken en snijden, pareren en veinzen. Elke keer dat ze een fout maakte sneed de spookachtige omlijning van een zwaard door haar heen, gepaard met een pijn die maar al te echt aanvoelde.
Na de tegenstanders met zwaarden kwamen degenen met stokken of hamers, bogen of musketten. Kate leerde een tiental technieken om met haar handen te doden, en om het moment te lezen waarop een vijand zijn wapen afvuurde, zodat ze zichzelf tegen de grond kon gooien. Ze leerde door het bos te rennen en van tak naar tak te springen, vluchtend voor vijanden terwijl ze ontweek.
Ze leerde om zich te verstoppen en om geruisloos te bewegen, want elke keer dat ze geluid maakte, stormden de vergankelijke vijanden op haar af met meer wapens dan ze tegen kon houden.
“Kun je het me niet gewoon leren?” schreeuwde Kate door de bomen naar Siobhan.
“Dat doe ik ook,” antwoordde ze terwijl ze bij een andere boom vandaan liep. “Als je hier was om magie te leren, zouden we dat met geschriften en lieve woordjes kunnen doen, maar je bent hier om dodelijk te worden. En wat dat betreft is pijn de beste leraar die er is.”
Kate zette haar tanden op elkaar en ging door. Anders dan in het Huis der Onbekenden zat hier tenminste een doel achter de pijn. Ze dook terug het bos in. Kate bleef in de schaduwen terwijl ze leerde zich te bewegen zonder het kleinste takje of blaadje te verstoren, en langzaam een nieuwe verzameling opgeroepen tegenstanders besloop.
Toch ging ze dood.
Elke keer dat ze succes had verscheen er een nieuwe tegenstander of een nieuwe dreiging. En ze werden steeds moeilijker te verslaan. Toen Kate eenmaal had geleerd hoe ze menselijke ogen moest ontwijken, creëerde Siobhan honden van wie de huid met elke stap in rook leek op te gaan. Toen Kate leerde langs de verdediging van een duellist heen te glippen, droeg haar volgende tegenstander een dikke wapenrusting zodat ze alleen maar op de spleten tussen de platen kon mikken.
Elke keer dat ze stopte was Siobhan er met advies of hints, aanmoediging, of gewoon het soort gekmakende vermaak dat Kate ertoe aanzette om beter haar best te doen. Ze was sneller nu, en sterker, maar het leek erop dat dat niet genoeg was voor de vrouw met de macht van de fontein. Ze had het gevoel dat Siobhan haar ergens op voorbereidde, maar de vrouw wilde niet zeggen wat dat was. Ze wilde geen vragen beantwoorden die niets te maken hadden met Kates volgende tegenstander.
“Je moet leren om het talent te gebruiken waar je mee geboren bent,” zei Siobhan. “Leren om de intentie van een tegenstander te zien voordat hij aanvalt. Leren om de locatie van je vijanden te weten voordat ze jou vinden.”
“Hoe kan ik dat oefenen als ik tegen illusies vecht?” wilde Kate weten.
“Ik stuur ze, dus ik zal je een fractie van mijn geest laten zien,” zei Siobhan. “Maar wees voorzichtig. Er zijn plekken waar je niet wil kijken.”
Dat trok Kates aandacht. Ze was al tegen de muren aangelopen die de vrouw rond haar geest had opgetrokken. Nu mocht ze een kijkje nemen? Toen ze Siobhans muren voelde verschuiven, dook Kate zover als de nieuwe grenzen het toelieten naar binnen.
Het was niet ver, maar nog altijd ver genoeg om het gevoel van een buitenaardse geest te krijgen, en Kate had nog nooit een geest gezien die verder verwijderd was dan die van een normaal persoon. Kate deinsde achteruit door de vreemde dingen die ze zag en trok zich terug. Op dat moment stak een vergankelijke vijand een zwaard door haar keel.
“Ik zei toch dat je voorzichtig moest zijn,” zei Siobhan terwijl Kate kokhalsde. “Probeer het nog eens.”
Er stond een andere zwaardvechter voor Kate. Ze concentreerde zich, en deze keer voelde ze het toen Siobhan hem vertelde om aan te vallen. Ze dook en schakelde hem uit.
“Beter,”