die verkondigde wat ze was, maar er waren hier genoeg dienstmeisjes die met hun meesteressen waren meegegaan om hen te masseren met geurige olies of hun haren te kammen. Als iemand haar tatoeage zou zien, zouden ze er waarschijnlijk vanuit gaan dat zij hier om diezelfde reden was.
Desondanks nam ze niet de tijd om uitgebreid te baden. Ze wilde er weg voordat iemand vragen zou stellen. Ze dook onder water, schrobde zichzelf met zeep en deed haar best om het ergste vuil van haar lichaam te krijgen. Toen ze uit het bad stapte, zorgde ze dat haar wikkeldoek helemaal tot aan haar enkels reikte.
Toen ze terug was in de kleedkamer, werkte ze stukje bij beetje haar nieuwe zelf uit. Ze begon met zijden kousen en onderrokken, en werkte omhoog met een korset en bovenrok, handschoenen en meer.
“Heeft mijn vrouwe hulp nodig met haar haren?” vroeg een vrouw, en toen Sophia opkeek zag ze een dienstmeisje staan.
“Als je zo vriendelijk zou willen zijn,” zei Sophia, die zich probeerde te herinneren hoe aristocraten praatten. Ze bedacht zich dat dit gemakkelijker zou zijn als niemand dacht dat ze hier vandaan kwam, dus ze voegde een hint van het accent uit de Koopstaten toe, dat ze bij de kleermaakster had gehoord. Tot haar verrassing kwam het zonder moeite. Haar stem paste zich net zo snel aan als de rest van haar voorkomen.
Het meisje droogde haar haren en vlocht ze in een knot die zo ingewikkeld was dat Sophia nauwelijks kon volgen wat ze deed. Toen ze klaar was zette ze haar masker op en ging ze naar buiten. Ze liep tussen de rijtuigen door tot ze er eentje spotte die nog niet bezet was.
“Jij daar!” riep ze, en haar nieuwe stem klonk zelfs in haar oren vreemd. “Ja, jij! Breng me onmiddellijk naar het paleis, en geen getreuzel. Ik heb haast. En vraag me niet om de ritprijs. Je kunt de rekening naar Heer Dunham sturen, en hij mag dankbaar zijn dat hij vanavond niet meer aan me hoeft uit te geven.”
Ze wist niet eens of er wel een Heer Dunham bestond, maar de naam voelde goed. Ze verwachtte dat de bestuurder van het rijtuig in discussie zou gaan, of op zijn minst zou gaan zeuren over de ritprijs. Maar hij boog alleen maar.
“Ja, mijn vrouwe.”
De rit door de stad was comfortabeler dan Sophia zich ooit had kunnen voorstellen. Het was zeker fijner dan achterop een wagen meerijden, en veel korter. Binnen enkele minuten zag ze de poorten van het paleis al opdoemen. Sophia’s hart zonk haar in de schoenen, want ze zag dezelfde bediende staan. Kon ze dit wel? Zou hij haar herkennen?
Het rijtuig vertraagde, en Sophia dwong zichzelf om naar buiten te leunen, hopend dat ze eruitzag zoals het hoorde.
“Is het bal al in volle gang?” vroeg ze in haar nieuwe accent. “Ben ik op het juiste tijdstip gearriveerd om een impact te maken? Nog belangrijker, hoe zie ik eruit? Mijn dienstmeisjes vertellen me dat dit gepast is voor uw hof, maar ik heb het gevoel dat ik eruitzie als een hoer van de kade.”
Ze kon die kleine wraak niet laten. De bediende bij de poorten boog diep.
“Mijn vrouwe had haar aankomst niet beter kunnen timen,” verzekerde hij haar, met de valse oprechtheid die aristocraten blijkbaar prettig vonden. “En ze ziet er absoluut fantastisch uit, uiteraard. Alstublieft, rijdt u door.”
Sophia trok het gordijn van het rijtuig dicht toen ze verder reden, maar alleen zodat ze haar verbijsterde opluchting kon verbergen. Het werkte. Het werkte echt.
Ze hoopte maar dat het Kate net zo goed afging.
HOOFDSTUK ZES
Kate genoot in haar eentje meer van de stad dan ze voor mogelijk had gehouden. Ze miste haar zus nog steeds en ze wilde nog steeds naar het platteland, maar voor nu was Ashton haar speeltuin.
Ze baande zich een weg door de straten. Er was iets aanlokkelijks aan het zwerven door de menigtes. Niemand keek naar haar om, net zoals ze niet keken naar de andere straatkinderen en leerlingen, jongere zonen of aspirant-vechters van de stad. In haar jongensachtige kleding en met haar piekerige haar kon Kate voor hen allemaal doorgaan.
Er was zoveel te zien in de stad, nog afgezien van de paarden waar Kate verlangend naar keek als ze hen passeerde. Ze stopte tegenover een verkoper die jachtwapens vanuit een wagen verkocht. De lichte kruisbogen en musketten zagen er onmogelijk groot uit. Als Kate er een had kunnen meepakken zou ze het gedaan hebben, maar de man hield iedereen die in de buurt kwam nauwlettend in de gaten.
Niet iedereen was echter zo voorzichtig. Ze slaagde erin om een homp brood van een cafétafel te stelen en een mes dat iemand had gebruikt om een religieus pamflet op te hangen. Haar talent was niet perfect, maar het was in elk geval in haar voordeel dat ze wist waar mensen zaten met hun gedachten.
Ze liep verder, zoekend naar een kans om meer te pakken van wat ze nodig zou hebben op het platteland. Het was lente, maar dat betekende alleen maar regen in plaats van sneeuw. Wat had ze nodig? Kate begon dingen voor zichzelf op te sommen. Een tas, touwen om vallen te maken voor dieren, een kruisboog als ze eraan kon komen, een oliedoek tegen de regen, een paard. Zeker een paard, ondanks alle risico’s die paardendiefstal met zich meebracht.
Niet dat de andere dingen wel veilig waren. Er stonden galgen op een aantal straathoeken, met de botten van lang geleden gestorven criminelen, achtergelaten als waarschuwing. Boven een van de oude poorten, die in de laatste oorlog geruïneerd waren, waren drie schedels gespiesd, naar verluid van de verraderlijke minister en zijn samenzweerders. Kate vroeg zich af hoe mensen dat zich nog konden herinneren. Ze wierp een blik op het paleis in de verte en ze hoopte maar dat Sophia in orde was. Het paleis was een plek voor mensen zoals de koningin die weduwe was geworden en haar zoons, de aristocraten en hun bediendes die hun feestjes en jachten gebruikten in een poging de problemen in de echte wereld te negeren. Niet voor echte mensen.
“Hee, jongen, als je munten hebt om uit te geven, kan ik je een leuke tijd bezorgen,” riep een vrouw vanuit de deuropening van een huis dat geen uithangbord nodig had. Een man die eruitzag alsof hij met beren kon worstelen stond voor de deur, en Kate hoorde geluiden van mensen die plezier hadden, ondanks het feit dat het nog niet donker was.
“Ik ben geen jongen,” snauwde ze terug.
De vrouw haalde haar schouders op. “Ik ben niet kieskeurig. Je mag ook binnenkomen en zelf wat geld verdienen. De oude geilaards houden wel van jongensachtige meisjes.”
Kate beende verder. Die opmerking was geen antwoord waard. En dat was niet het leven dat ze voor zichzelf in gedachten had. Al was het ook niet haar plan om alles te stelen wat ze wilde hebben.
Er waren andere mogelijkheden die ze interessant vond. Overal waar ze keek zag ze recruiters voor een of andere vrije onderneming. Ze beloofden betere premies, betere rantsoenen, of het behalen van glorie in de oorlogen aan de overkant van het Mes-Water.
Kate liep naar een van hen toe. Het was een hartelijk uitziende man van een jaar of vijftig die een uniform aan had dat er meer uitzag als het kostuum van een acteur dan als het echte werk.
“Ho daar, jong! Ben je op zoek naar avontuur? Naar heldendaden? Naar de mogelijkheid om te sterven door het zwaard van je vijanden? Nou, dan zit je hier verkeerd!”
“Verkéérd?” zei Kate, die het niet eens kon schelen dat hij ook dacht dat ze een jongen was.
“Onze generaal is Massimo Caval, de voorzichtigste vechter van allemaal. Nooit gaat hij de strijd aan tenzij hij kan winnen. Nooit verspilt hij zijn mannen aan zinloze confrontaties. Nooit.”
“Dus hij is een lafaard?” vroeg Kate.
“Geloof me, een lafaard is het beste wat je kunt zijn in een oorlog,” zei de recruiter. “Zes maanden op de vlucht zijn voor vijandelijke troepen terwijl ze zich vervelen, met alleen af en toe wat plunderen om het een beetje leuk te houden. Denk erover na, het leven, de… wacht, je bent helemaal geen jongen, of wel?”
“Nee, maar ik kan wel vechten,” benadrukte Kate.
De recruiter schudde zijn hoofd. “Niet voor ons. Wegwezen!”
Ondanks het feit dat hij lafhartigheid had verdedigd, zag de recruiter eruit alsof