over de drukte in de stad. Het was overweldigend, en de straten leken zich eindeloos uit te strekken.
“Als we niet op straat kunnen blijven,” zei ze, “wat doen we dan? Waar gaan we heen?”
Sophia aarzelde even. Ze zag er niet zo onzeker uit als Kate.
“Ik weet het niet,” gaf ze toe.
“Nou, wat kúnnen we doen?” vroeg Kate.
Hun lijst met opties was niet zo lang als hij had moeten zijn. De realiteit was dat weeskinderen als zij geen opties hadden in het leven. Ze waren voorbereid op een leven waar ze zouden worden verkocht als leerlingen of bediendes, soldaten of erger. Er was nooit de verwachting geweest dat ze ooit vrij zouden zijn, want zelfs de mensen die oprecht op zoek waren naar een leerling betaalden slechts een hongerloontje; nooit genoeg om ooit hun schuld af te kunnen betalen.
Bovendien had Kate weinig geduld voor naaien of koken, etiquette of fournituren.
“We zouden op zoek kunnen gaan naar een handelaar en proberen om een leerplaats te krijgen,” stelde Kate voor.
Sophia schudde haar hoofd.
“Zelfs als we iemand vinden die bereid is om ons aan te nemen, zullen ze eerst met onze familie willen spreken. Als we geen vader kunnen laten zien die een goed woordje voor ons doet, zullen ze weten wat we waren.”
Kate moest toegeven dat haar zus een punt had.
“We zouden ons kunnen opgeven als scheepshulpjes. Dan kunnen we de rest van het land zien.”
Terwijl ze het zei, wist ze dat dat waarschijnlijk net zo belachelijk was als haar eerste idee. Een kapitein zou ook vragen stellen en er zouden waarschijnlijk wachters op zoek zijn naar twee ontsnapte weeskinderen. Ze konden in elk geval niet op iemand anders vertrouwen voor hulp, niet na wat er in de bibliotheek was gebeurd met de enige man in de stad die ze als haar vriend had beschouwd. Wat was ze naïef geweest.
De immensiteit van hun situatie leek ook tot Sophia door te dringen. Ze staarde voor zich uit met een weemoedige blik in haar ogen.
“Als je alles kon doen,” vroeg Sophia, “als je overal heen kon gaan, waar zou je dan heen gaan?”
Kate had er nog nooit zo over nagedacht.
“Ik weet het niet,” zei ze. “Ik bedoel, ik heb nooit verder gedacht dan simpelweg de dag overleven.”
Sophia zweeg lange tijd. Kate voelde haar denken.
Uiteindelijk begon Sophia te praten.
“Als we proberen om iets normaals te doen, zullen er net zoveel obstakels op ons pad zijn als wanneer we mikken op de grootste dingen die je kunt bereiken. Misschien zelfs meer, omdat mensen verwáchten dat mensen als wij genoegen nemen met minder. Dus wat zou jij willen, liever dan wat dan ook?”
Kate dacht daarover na.
“Ik wil onze ouders vinden,” zei Kate, die het pas besefte toen ze het zei.
Ze voelde de pijn die door Sophia heen schoot.
“Onze ouders zijn dood,” zei Sophia. Ze klonk zo zeker van haar zaak dat Kate haar weer wilde vragen wat er al die jaren geleden was gebeurd. “Het spijt me, Kate. Dat was niet wat ik bedoelde.”
Kate zuchtte, verbitterd.
“Ik wil dat niemand me meer kan vertellen wat ik moet doen,” zei Kate, die het enige koos dat ze bijna net zo graag wilde als haar ouders terugzien. “Ik wil vrij zijn, écht vrij.”
“Dat wil ik ook,” zei Sophia. “Maar er zijn slechts weinig mensen echt vríj in deze stad. De enige zijn -”
Ze keek uit over de stad, en Kate volgde haar blik. Ze keek naar het paleis, met zijn glimmende marmer en vergulde versieringen.
Kate kon voelen wat ze dacht.
“Ik denk niet dat je erg vrij bent als je een dienstmeisje in het paleis bent,” zei Kate.
“Ik dacht niet aan een dienstmeisje worden,” beet Kate. “Wat als… wat als we gewoon naar binnen konden lopen en een van hen konden zijn? Wat als we hen konden overtuigen van wat we waard zijn? Wat als we met een rijke man konden trouwen die banden met het hof heeft?”
Kate lachte niet, maar alleen omdat ze voelde hoe serieus haar zus was over het idee. Het laatste wat Kate wilde, was het paleis in wandelen en met een man trouwen die haar vertelde wat ze moest doen.
“Ik wil niet van iemand anders afhankelijk zijn voor mijn vrijheid,” zei Kate. “Als het leven ons één ding heeft geleerd, dan is het wel dat we op onszelf zijn aangewezen. Alleen op onszelf. Op die manier hebben we de controle over alles wat ons overkomt. En we hoeven niemand te vertrouwen. We moeten leren om voor onszelf te zorgen. Om onszelf te onderhouden. Om van het land te leven. We moeten leren jagen. Leren hoe we ons eigen voedsel kunnen verbouwen. Alles waarbij we niet op iemand anders hoeven te vertrouwen. En we moeten goede wapens zien te krijgen en goede vechters worden. Als er dan iemand komt die ons wil afnemen wat van ons is, kunnen we hem doden.”
En plotseling drong het tot haar door.
“We moeten weg uit deze stad,” drong ze aan. “Er zijn hier te veel gevaren voor ons. We moeten buiten de stad wonen, op het platteland, waar er minder mensen zijn en waar niemand ons kwaad kan doen.”
Hoe meer ze erover praatte, hoe meer het tot haar doordrong dat het was wat ze moesten doen. Het was haar droom. Op dat moment wilde Kate niets liever dan naar de poorten van de stad rennen, naar de open vlaktes die aan de andere kant lagen.
“En als we leren om te vechten,” voegde Kate eraan toe, “als we groter en sterker worden en we de beste zwaarden en kruisbogen en dolken hebben, komen we hier terug en dan doden we iedereen in het weeshuis die ons heeft pijn gedaan.”
Ze voelde Sophia’s hand op haar schouder.
“Je kunt niet zo praten, Kate. Je mag niet zomaar praten over mensen vermoorden alsof het niets is.”
“Het is niet niets,” spoog Kate. “Het is wat ze verdienen.”
Sophia schudde haar hoofd.
“Dat is primitief,” zei Sophia. “Er zijn betere manieren om te overleven. En betere manieren om wraak te nemen. Trouwens, ik wil niet alleen óverleven, als een boer in het bos. Wat is dan het punt van het leven? Ik wil echt leven.”
Kate wist niet zo goed wat ze daarvan moest denken, maar ze zei niets.
Ze liepen een tijdje zwijgend verder en Kate had het vermoeden dat Sophia net zo hard aan het dagdromen was als zij. Ze liepen door straten met mensen die leken te weten wat ze met hun levens deden, die vervuld leken van een doelbewust gevoel. Kate vond het oneerlijk dat het voor hen zo gemakkelijk was. Maar misschien was het dat wel helemaal niet. Misschien hadden zij net zo weinig keus als zij of Sophia als ze in het weeshuis waren gebleven.
De stad strekte zich voor hen uit, achter poorten die er waarschijnlijk al honderden jaren stonden. Voorbij de poorten stonden huizen, gebouwd tegen de muren op een manier die ze waarschijnlijk onbruikbaar maakte. Daar voorbij lag een open plek waar een aantal boeren bezig was om hun vee naar de slacht te drijven. Er waren schapen en ganzen, eenden en zelfs een paar koeien. Er waren ook wagens met goederen die moesten wachten tot ze de stad in konden.
En daar voorbij lagen de horizon en de bossen. Bossen waar Kate naar verlangde.
Kate zag het rijtuig voordat Sophia het zag. Het baande zich een weg langs de wachtende voertuigen; de inzittenden waren schijnbaar in de veronderstelling dat ze het recht hadden om het eerst de stad in te gaan. Misschien hadden ze dat ook wel. Het rijtuig was verguld en versierd met een familiewapen waar ze misschien wat van had begrepen als de nonnen de moeite hadden genomen om haar erover te leren. De zijden gordijnen waren gesloten, maar Kate zag een van de gordijnen een stukje opzij vallen, en ze zag een vrouw met een ingewikkeld masker van een vogel zitten.
Kate werd overspoeld door afgunst en walging. Hoe konden zo weinig mensen zo goed leven?
“Moet