voor de naderende oorlog, een dreigende strijd die op het Mes-Water Kanaal zou plaatsvinden.
Sophia zag haar zusje naar de recruiter staren en trok haar mee.
Nee, stuurde Sophia. Dat is niet voor jou.
Kate wilde net antwoorden toen ze ineens weer geschreeuw achter zich hoorden.
Ze gingen ervandoor.
Sophia wist dat niemand hen nu zou helpen. Dit was Ashton, wat betekende dat zij en Kate degenen waren die verkeerd zaten. Niemand zou proberen om twee weglopers te helpen.
Sterker nog, toen ze opkeek, zag Sophia dat iemand hen de weg probeerde te versperren. Niemand zou twee weeskinderen laten ontsnappen.
Handen graaiden naar hen. Nu moesten ze zich een weg door de menigte heen vechten. Sophia sloeg een hand van haar schouder, terwijl Kate venijnig met haar gestolen pook om zich heen stak.
Er ontstond ruimte voor hen. Sophia zag haar zusje naar een verlaten houten steiger naast een stenen muur rennen, waar werklui bezig moesten zijn geweest om een gevel recht te zetten.
Nog meer klimmen? stuurde Sophia.
Ze zullen ons niet volgen, stuurde haar zusje terug.
Daar had ze waarschijnlijk wel gelijk in, al was het maar omdat de gewone mensen niet bereid waren om hun levens te riskeren. Sophia zag er toch tegenop, maar ze kon op dat moment geen beter idee bedenken.
Haar trillende handen sloten zich rond de houten latten van de steiger, en ze begon te klimmen. Binnen enkele seconden begonnen haar armen al pijn te doen, maar inmiddels was het een kwestie van doorgaan of vallen. En zelfs als er geen straatstenen onder hen hadden gelegen, wilde Sophia niet in de menigte vallen die hen achtervolgde.
Kate wachtte boven al op haar, nog steeds grijzend alsof het allemaal een spelletje was. Haar hand was er weer, ze trok Sophia omhoog en ze renden verder, deze keer over de daken heen.
Kate leidde hen naar een opening die naar een ander dak leidde en sprong in het riet alsof de risico’s haar niets konden schelen. Sophia volgde haar en vocht tegen de behoefte om het uit te schreeuwen toen ze bijna uitgleed. Toen sprong ze met haar zus op een lager gelegen gedeelte, waar een tiental schoorstenen rook uit een oven spuwden.
Kate wilde verder rennen, maar Sophia, die een kans zag, greep haar vast en trok haar terug in het riet.
Wacht, stuurde ze.
Tot haar verbazing sprak Kate haar niet tegen. Ze keek om zich heen terwijl ze daar zaten, ineengedoken op een plat gedeelte van het dak, de hitte van de vuren onder hen negerend. Ze moest zich beseft hebben hoe goed ze hier verborgen zaten. De rook creëerde een dikke wolk die het meeste om hen heen maskeerde. Het was alsof zich hierboven een tweede stad bevond: waslijnen met kleren, vlaggen en wimpels boden hen alle bescherming die ze zich maar konden wensen. Als ze stil bleven zitten, zou niemand hen hier kunnen zien. Bovendien zou niemand dom genoeg zijn om een wandeling over het rieten dak te riskeren.
Sophia keek om zich heen. Op een vreemde manier was het heel vredig hierboven. Er waren plekken waar de huizen zo dicht op elkaar stonden dat buren elkaars handen konden aanraken als ze uit hun ramen leunden. Een stukje verderop zag Sophia hoe een kamerpot op straat werd geleegd. Ze had nooit eerder de kans gehad om de stad vanuit deze hoek te zien, de torens van de geestelijken en de schotmakers, de klokkenluiders en de wijzen, het paleis dat binnen zijn eigen muren stond, als een glimmende karbonkel op een ruwe huid.
Ze zat daar, haar armen om Kate heen, wachtend tot de geluiden van de achtervolging verdwenen.
Misschien, heel misschien, konden ze een uitweg vinden.
HOOFDSTUK DRIE
De ochtend was al in de middag overgegaan toen Sophia en Kate eindelijk uit hun schuilplaats durfden te komen. Zoals Sophia al dacht had niemand het lef gehad om de daken op te klimmen om naar hen op zoek te gaan en hoewel de geluiden van de achtervolging dichtbij waren geweest, waren ze niet dichtbij genoeg gekomen.
Nu leken ze volledig vervaagd te zijn.
Kate tuurde naar de stad die onder hen lag. De ochtenddrukte was voorbij, vervangen door een meer ontspannen tempo en menigte.
“We moeten hiervan af,” fluisterde Sophia naar haar zusje.
Kate knikte. “Ik verga van de honger.”
Dat kon Sophia wel begrijpen. Hun gestolen appel hadden ze allang verorberd, en ook haar maag begon te knorren.
Ze klommen weer naar beneden en Sophia keek om zich heen. Hoewel ze niet langer achtervolgd werden, was een deel van haar er nog steeds van overtuigd dat iemand hen zou bespringen op het moment dat hun voeten de grond raakten.
Ze baanden zich een weg door de straten en probeerden zo veel mogelijk uit het zicht te blijven. Het was echter onmogelijk om mensen te ontwijken in Ashton, simpelweg omdat er zoveel mensen waren. De nonnen hadden niet de moeite genomen om hen veel over de wereld te leren, maar Sophia had gehoord dat er nog grotere steden waren, voorbij de Koopstaten.
Dat was nu lastig te bevatten. Overal waar ze keek waren mensen, ondanks het feit dat de meeste inwoners van de stad nu binnen moesten zijn, hard aan het werk. Kinderen speelden op straat, vrouwen liepen langs winkels en markten, werklui droegen gereedschap en ladders. Er waren tavernes en gokhuizen, winkels die koffie verkochten uit de pas ontdekte landen voorbij de Spiegelzee, cafés waar mensen bijna net zoveel leken te praten als te eten. Ze kon het nauwelijks geloven toen ze mensen zag lachen, zo gelukkig, zo zorgeloos. Ze deden niets dan luieren en genieten. Ze kon niet geloven dat zo’n wereld echt kon bestaan. Het was een schokkend contrast met de gedwongen stilte en gehoorzaamheid in het weeshuis.
Er is zoveel, stuurde Sophia naar haar zusje, terwijl ze haar blik langs de eetkraampjes liet glijden. De geuren deden haar maag weer knorren.
Kate bekeek alles met praktische ogen. Ze koos een van de cafés uit en liep er voorzichtig heen. Buiten lachten mensen om een zogenaamde filosoof, die het had over hoeveel men nu werkelijk van het leven kon weten.
“Het zou je een stuk makkelijk afgaan als je niet dronken was,” onderbrak een van hen de man.
Een ander wendde zich tot Sophia en Kate toen ze dichterbij kwamen. De vijandigheid was voelbaar.
“We willen jullie soort hier niet,” zei hij op minachtende toon. “Wegwezen!”
Zijn woede overrompelde Sophia. Toch schuifelde ze terug de straat op. Ze trok Kate met zich mee, zodat haar zusje niets zou doen waar ze spijt van zou krijgen. Ze had haar pook laten vallen toen ze voor de menigte waren gevlucht, maar ze had een blik in haar ogen die Sophia vertelde dat ze iets wilde slaan.
Ze hadden dus geen keus: ze zouden hun eten moeten stelen. Sophia had gehoopt dat iemand wat liefdadigheid zou tonen. Maar dat was niet hoe het leven in elkaar zat, wist ze.
Het was tijd om hun talent te benutten. Ze knikten stilletjes naar elkaar en gingen aan weerszijden van een steeg staan. Ze wachtten en keken toe hoe een bakkersvrouw met haar werk bezig was. Sophia wachtte tot ze de gedachten van de bakkersvrouw kon lezen. Die gedachten vertelden haar wat ze wilde horen.
Oh nee, dacht de bakkersvrouw. De broodjes. Hoe kon ik die nu binnen laten liggen?
Op het moment dat ze dat dacht, kwamen Sophia en Kate in actie. Zodra de vrouw zich had omgedraaid om naar binnen te gaan, renden ze naar voren. Ze gristen allebei een armvol cakejes mee, genoeg om hun buik barstensvol te eten.
Ze doken een steeg in en begonnen uitgehongerd te eten. Al snel voelde Sophia dat haar buik vol zat. Het was een vreemd en plezierig gevoel, een gevoel dat ze nog niet eerder had gehad. Het Huis van de Niet-Opgeëisten geloofde niet in meer voedsel dan het absolute minimum.
Nu lachte ze terwijl Kate probeerde om een heel gebakje in haar mond te duwen.
Wat? wilde haar zusje weten.
Het is gewoon goed om je gelukkig te zien, stuurde Sophia terug.
Ze