om erheen te gaan was overweldigend. Het voelde alsof het daar veilig was.
Nee, het was meer dan dat; het voelde alsof thuis daar op haar wachtte. Het thuis dat ze altijd al gewild had, met warmte, een familie, veiligheid…
Dat is het. Kom naar me toe. Ik kan je alles geven dat je wilt. Je zult nooit meer alleen zijn.
Cora wilde het bootje naar voren sturen. Ze wilde ervan af duiken, om bij dat wezen te zijn dat zoveel beloofde. Ze stond al half, klaar om precies dat te doen.
“Wacht!” riep Emeline uit. “Het is een truc, Cora!”
Cora voelde iets rond haar geest zakken, een muur die oprees tussen haar en de belofte van veiligheid. Ze zag dat Emeline zich inspande, en ze wist dat zij het moest zijn die de kracht die aan hen trok met haar eigen talenten blokkeerde.
Nee, kom naar me toe, drong het ding aan, maar het was een verre echo van wat het was geweest.
Cora keek ernaar, nu echt. Ze zag het water wervelen; ze zag de stromingen eromheen, stromingen die iedereen zouden verdrinken die dwaas genoeg waren om erdoor heen te varen. Ze herinnerde zich oude verhalen over riviergeesten, kelpies. Het was het soort duistere magie dat ervoor had gezorgd dat de wereld zich tegen alle magie was gaan verzetten.
Ze zag dat het water onder hun boot begon te veranderen, en pas toen het door de stroming werd meegetrokken besefte ze wat er gaande was.
“Emeline!” schreeuwde ze. “Het trekt ons naar zich toe!”
Emeline zei niets. Ze trilde zichtbaar van de inspanning terwijl ze vocht tegen het wezen dat hen beiden dreigde te overweldigen. Dat betekende dat het op Cora aankwam. Ze greep naar de peddel en begon met alle kracht die ze in zich had naar de oever te peddelen.
Eerst leek het of er niets gebeurde. De stroming was te sterk, de aantrekkingskracht van de kelpie was te groot. Cora herkende die gedachten voor wat ze waren en zette ze uit haar hoofd. Ze hoefde niet tegen de stroming in te peddelen, ze moest alleen naar de kant zien te komen. Ze maaide met de peddel door het water en dwong het bootje met pure wilskracht de goede kant op.
Langzaam begon het van richting te veranderen, en kwamen ze steeds dichter bij de oever.
“Schiet op,” zei Emeline naast haar. “Ik weet niet hoe veel langer ik dit nog vol kan houden.”
Cora peddelde door, en het bootje leek centimeter voor centimeter te draaien, maar het bewoog. Ze kwamen dichterbij, nog dichterbij, tot het riet eindelijk binnen handbereik was. Cora greep een handvol riet vast en trok hun kleine vaartuig de laatste centimeters naar de kant toe. Toen sprong ze eruit en greep ze Emelines arm vast.
Ze trok haar vriendin de oever op, en zag hoe hun bootje door de stroming werd meegetrokken. Cora zag de kelpie ziedend uit het water omhoogkomen. Ze beukte op het kleine vaartuig in tot het versplinterde.
Zodra ze op het droge waren voelde Cora de druk op haar geest verminderen. Emeline snakte naar adem en krabbelde overeind. Het leek erop dat de kelpie op het droge geen vat op hen had. Het wezen dook nog een keer omhoog, om vervolgens uit het zicht te verdwijnen.
“Ik denk dat we veilig zijn,” zei Cora.
“Ze zag Emeline knikken. “Ik denk wel… dat we misschien beter een tijdje uit het water moeten blijven.”
Ze klonk uitgeput, dus Cora hielp haar bij de oever vandaan. Het duurde even voor ze een weg hadden gevonden, maar toen het zover was leek het niet meer dan logisch om die te volgen.
Ze liepen over de weg, en zagen nu meer mensen dan in het noorden. Cora zag vissers vanaf de rivier komen, boeren met wagens vol goederen. Ze zag steeds meer mensen, met ladingen stof of kuddes dieren. Er was zelfs een man die een zwerm eenden bij elkaar dreef, die als schapen voor hem uitrenden.
“Er moet hier ergens een reizigersmarkt zijn,” zei Emeline.
“We moeten erheen,” zei Cora. “Zij kunnen ons weer de goede weg naar Steenhuis wijzen.”
“Of ons vermoorden als heksen zodra we het vragen,” merkte Emeline op.
Toch volgden ze de anderen tot ze bij de markt kwamen. Die lag op een klein eiland te midden van de rivieren, die op een tiental verschillende plekken doorwaadbaar waren. Op het eiland zag Cora kraampjes en veiling plaatsen voor alles van goederen tot vee. Ze was dankbaar dat niemand probeerde om onvrijen te verkopen vandaag.
Zij en Emeline liepen richting het eiland en waadden door een van ondiepe delen. Ze hielden hun hoofd laag en probeerden zo veel mogelijk in de menigte op te gaan.
Cora merkte dat ze werd aangetrokken tot een stel acteurs die De Dans van St. Cuthbert opvoerden, hoewel het niet de serieuze versie was die ze weleens in het paleis had gezien. In deze versie zat veel meer vunzige humor en excuses voor zwaardgevechten. Het acteursgezelschap wist duidelijk wat het publiek wilde. Toen ze klaar waren bogen ze, en mensen begonnen titels van toneelstukken en sketches te roepen, hopend dat ze hun favoriete stuk wilden opvoeren.
“Ik weet nog steeds niet hoe we iemand kunnen vinden die de weg naar Steenhuis kent,” zei Emeline. “In elk geval niet zonder dat we onszelf aan de priesters verraden.”
Cora had daar ook al over nagedacht. Ze had een idee.
“Je ziet het als mensen erover denken, nietwaar?” vroeg ze.
“Misschien,” zei Emeline.
“Dan zorgen we dat ze erover gaan denken,” zei Cora. Ze wendde zich tot de acteurs. “En De Dochters van de Steenhoeder dan?” riep ze uit, hopend dat ze haar niet zouden zien in de mensenmassa.
Tot haar verrassing werkte het. Misschien omdat het een gewaagd, zelfs gevaarlijk toneelstuk was om te roepen: het verhaal over hoe de dochters van een steenhouwer heksen bleken te zijn en uiteindelijk een thuis vonden, ver vandaan bij de mensen die hen zouden opjagen. Het was het soort toneelstuk dat ervoor zou kunnen zorgen dat ze gearresteerd werden als ze het op de verkeerde plek opvoerden.
Maar ze voerden het op, in al hun glorie. Gemaskerde figuren symboliseerden de priesters die achter de jonge mannen aanrenden, die de rollen van de vrouwen speelden uit angst voor ongeluk. De hele tijd staarde Cora verwachtingsvol naar Emeline.
“Nou, denken ze aan Steenhuis?”
“Ja, maar dat betekent niet… wacht,” zei Emeline, die haar hoofd draaide. “Zie je die man daar, die wol verkoopt? Hij denkt aan de keer dat hij erheen ging om te handelen. Die vrouw… haar zus is erheen gegaan.”
“Dus je weet weer welke kant we op moeten?” vroeg Cora.
Ze zag Emeline knikken. “Ik denk dat we het wel kunnen vinden.”
Het was niet veel hoop, maar het was tenminste iets. Steenhuis was daar ergens, en daarmee ook het vooruitzicht op een veilige plek.
HOOFDSTUK VIER
Van bovenaf gezien zag de invasie eruit als een vleugel die zich om het land heen vouwde. De Kraaienmeester genoot ervan, en hij was waarschijnlijk de enige die zich in een positie bevond om het te waarderen. Zijn kraaien boden hem een perfect zicht terwijl zijn schepen naar de kust voeren.
“Misschien zijn er andere zieners,” zei hij tegen zichzelf. “Misschien zien de wezens op dit eiland wel wat er op hen afkomt.”
“Wat zei u, heer?” vroeg een jonge officier. Hij was scherp en blond, en zijn uniform glom van de inspanning van het poetsen.
“Niets waar jij je druk om hoeft te maken. Maak je klaar om aan land te gaan.”
De jonge man haastte zich weg met een huppel in zijn pas die te lang leek voor actie. Misschien dacht hij dat hij onkwetsbaar was omdat hij voor het Nieuwe Leger vocht.
“Uiteindelijk worden ze allemaal kraaienvoer,” zei de Kraaienmeester.
Maar vandaag niet, want hij had zijn landingsplaatsen zorgvuldig uitgekozen. Er waren delen van het continent aan de andere kant van het Meswater