Морган Райс

De bol van Kandra


Скачать книгу

hen hebt gevonden?” voegde Esther toe.

      Oliver dacht daarover na. Er moest een goede reden geweest zijn waarom ze hem als baby hadden achtergelaten. Een reden dat ze hem nooit waren komen zoeken. Een reden waarom ze nu niet in zijn leven waren.

      Hij keek Esther aan. “Dat is een goede vraag. Ik weet het eerlijk gezegd niet.”

      Er viel weer een stilte. De trein schommelde hen zachtjes heen en weer terwijl ze door het landschap denderden.

      Oliver keek uit het raam toen het historische Boston in het zicht kwam. Het zag er fantastisch uit, bijna als uit een film. Hij werd overvallen door een golf van opwinding. Hoewel hij dan niet wist wat hij zou doen als hij zijn echte moeder en vader had gevonden, kon hij niet wachten tot het zover was.

      Op dat moment klonk een stem door de luidspreker.

      “Volgende halte: Boston.”

      HOOFDSTUK ZEVEN

      Toen de trein het station binnenreed, voelde Oliver hoe zijn hart een sprongetje maakte. Hij had nog nooit eerder gereisd—de Blues gingen nooit op vakantie—dus het was opwindend om nu in Boston te zijn.

      Hij en Esther stapten uit en liepen het drukke station in. Het zag er grandioos uit, met marmeren zuilen en sculpturen. Mensen in zakenpakken liepen luidruchtig telefonerend langs hen heen. Het was allemaal een beetje overweldigend voor Oliver.

      “Oké, vanaf hier is het nog twee mijl naar Harvard University,” legde hij uit. “We moeten naar het noorden en de rivier oversteken.”

      “Hoe weet je dat?” vroeg Esther. “Zegt je kompas ook welke richting je op moet?”

      Oliver grinnikte en schudde zijn hoofd. Hij wees naar een grote, felgekleurde kaart die tegen de wand van het station hing. De kaart liet alle toeristenplekjes zien, inclusief Harvard University.

      “Oh,” zei Esther blozend.

      Toen ze het station verlieten, deed een zacht herfstbriesje de gevallen bladeren op de stoep opwaaien en was de hemel voorzien van een vleugje goud.

      “Het ziet er heel anders uit dan in mijn tijd,” merkte Esther op.

      “Echt?” vroeg Oliver, die zich herinnerde dat Esther uit de jaren 70 kwam.

      “Ja. Er is meer verkeer. Er zijn meer mensen. Maar de studenten zien er allemaal hetzelfde uit.” Ze grijnsde. “Bruin corduroy is zeker weer in de mode.”

      Er liepen inderdaad veel universiteitsstudenten op straat. Ze zagen er doelbewust uit, met hun boeken onder hun armen. Het herinnerde Oliver aan de kinderen op de School voor Zieners, die altijd haast leken te hebben om ergens te komen, met hun serieuze, leergierige gezichten.

      “Hoe denk je dat het met de anderen op school gaat?” vroeg hij. “Ik mis ze.”

      Hij dacht aan Hazel, Walter en Simon, de vrienden die hij op de School voor Zieners had gemaakt. Maar hij miste Ralph nog het meest van iedereen. Ralph Black kwam voor Oliver het dichtst in de buurt van een beste vriend.

      “Ik weet zeker dat het prima met ze gaat,” antwoordde Esther. “Ze zullen het wel druk hebben. Dokter Ziblat begon net met haar lessen astrale projectie toen ik vertrok.”

      Olivers ogen werden groot. “Astrale projectie? Jammer dat ik dat moet missen.”

      “Vind ik ook.”

      Oliver hoorde iets van melancholie in Esthers stem. Weer vroeg hij zich af wat Esther ertoe gedreven had hem hierheen te volgen. Hij had het gevoel dat er meer achter zat, iets dat ze hem niet vertelde.

      Ze bereikten de brug die over de Charles rivier leidde. Daar bruiste het van de universiteitsstudenten. In het water onder hen zagen ze roeiboten, kano’s en kajaks. Het leek een hele levendige plek.

      Ze liepen de brug op.

      “Is je kompas nog veranderd?” vroeg Esther.

      Oliver keek. “Nee. Het laat nog steeds dezelfde vier symbolen zien.”

      Esther stak haar hand uit en Oliver gaf haar het kompas. Verwonderd bestudeerde ze het. “Ik vraag me af wat het is. Waar het vandaan komt. Het verbaast me dat Armando het niet wist, aangezien hij een uitvinder is.”

      “Ik denk dat het ziener technologie is,” zei Oliver. “Ik bedoel, alleen het universum kent de tijdlijnen en kan iemand erdoor leiden, dus dat moet wel.”

      Esther gaf het kompas weer terug aan Oliver, die het zorgvuldig in zijn zak stopte.

      “Ik vraag me af of Professor Nightingale het weet,” zei ze. “Je zei dat hij een ziener was, toch?”

      Oliver knikte. Hij was nieuwsgierig naar het kompas en nog nieuwsgieriger naar Professor Nightingale.

      “Denk je dat hij iets over je ouders weet?” vroeg Esther.

      Oliver voelde een brok in zijn keel. Hij slikte. “Ik wil geen valse hoop hebben. Maar alle aanwijzingen leiden me hierheen. Dus ik ben optimistisch.”

      Esther glimlachte. “Goed zo.”

      Ze bereikten het einde van de brug en vervolgden hun pad over de hoofdweg. Er was veel verkeer, dus ze namen een van de vele zijsteegjes die er parallel aan liepen.

      Ze waren pas halverwege door de steeg toen Oliver een groepje jongens opmerkte. Ze waren iets ouder dan hij en Esther en hingen rond in de schaduwen. Hij voelde een steek van gevaar.

      Toen hij en Esther dichterbij kwamen, keken de jongens ineens op. Ze begonnen elkaar aan te stoten en te fluisteren. Het was duidelijk dat ze het over Oliver en Esther hadden. Hun gemene blikken lieten zien dat ze niet bepaald vriendelijk waren.

      “Uh-oh, problemen,” zei Esther, die hen ook in de gaten had.

      Oliver dacht aan de pestkoppen op Campbell Junior High, die hij een lesje had geleerd. Hij voelde zich bij lange na niet zo ontmoedigd om de kinderen te benaderen als hij eerder zou zijn geweest. Maar hij voelde dat Esther dichterbij hem kwam lopen. Ze leek geïntimideerd.

      “Mooie overall!” sneerde een van de jongens.

      De anderen begonnen te lachen.

      “Wat ben jij?” zei de volgende. “Een schoorsteenveger ofzo?”

      Oliver keek hen niet aan. Hij versnelde zijn pas. Naast hem deed Esther hetzelfde.

      “Hey!” riep de eerste jongen. “Ik praat tegen je!”

      Ineens werden ze door de groep omsingeld. Er waren in totaal vijf jongens, en ze vormden een cirkel om Oliver en Esther heen. Esther zag er zeer gestrest uit.

      “Alsjeblieft,” fluisterde ze naar Oliver. “Niet vechten. Ik denk niet dat mijn schild sterk genoeg is voor vijf jongens.”

      Maar Oliver was kalm. Hij had gezien hoe sterk Esther was. En hij had ook zijn eigen krachten. Als ze samen waren kon niemand hen kwaad doen. Geen sterveling, in elk geval.

      Oliver hield zijn hoofd hoog. “Sorry hoor,” zei hij beleefd. “Morgen we erdoor, alsjeblieft?”

      De langste jongen van het groepje vouwde zijn armen voor zijn lichaam. “Niet tot je je zakken hebt leeggemaakt. Kom op.” Hij stak zijn hand uit. “Mobiel. Portemonnee. Geef op.”

      Oliver liet zich niet kennen. Hij sprak met een koele, vastberaden stem. “Ik heb geen mobiel of portemonnee. En zelfs als ik die wel had, dan zou ik ze niet aan jou geven.”

      Oliver hoorde Esthers stem fluisteren. “Oliver. Niet provoceren.”

      De jongen lachte. “Oh echt? Dan moet ik ze zelf maar pakken.”

      Hij kwam op Oliver af.

      “Dat zou ik niet doen,” zei Oliver.

      Onmiddellijk creëerde Esther een van haar schilden, waardoor er een barrière om hen heen ontstond. De jongen klapte er tegenop. Hij zag er verward