onder de indruk hoe onafhankelijk de kinderen waren. Ze waren duidelijk niet gewend aan overdreven bezorgdheid. Ze ging er maar van uit dat het dorp kleinschalig en veilig genoeg was om het als onderdeel van hun thuishaven te beschouwen. Dylan arriveerde even later en tegen negenen stonden ze beiden met gekamde haartjes klaar voor hun uitstapje. Cassie dacht met de auto te gaan, maar Dylan ried dat af.
‘Het is lastig om een plek te vinden in het weekend. We lopen meestal. Het is maar twee kilometer. En we kunnen met de bus terug. Die gaat om het andere uur, dus wel effe timen.’
De wandeling naar het dorp had niet schilderachtiger kunnen zijn. Cassie was verrukt door het uitzicht over zee en de beeldige huisjes langs de route. In de verte hoorde ze kerkklokken luiden. En de frisse zeelucht opsnuiven was een waar genot. Madison huppelde een stukje voor hen uit en wees de huizen aan van mensen die ze kende. Iedereen dus. Enkele lui die hen in de auto passeerden, zwaaiden. Eén dame bracht haar wagen tot stilstand en bood hun een lift aan.
‘Dankuwel, mevrouw O’Donoghue, maar we lopen liever!’ riep Madison. ‘Op de terugweg misschien!’
‘Ik zal naar jullie uitkijken!’ beloofde de dame met een glimlach en reed door.
Maddie legde uit dat zij en haar man landinwaarts woonden, op een ecologisch boerenbedrijf.
‘En ze hebben een winkel in het dorp waar ze hun producten verkopen’, vertelde ze. ‘Soms hebben ze ook zelfgemaakte karamel.’
‘Daar gaan we dan zeker een kijkje nemen’, beloofde Cassie.
‘Haar kinderen hebben geluk gehad,’ zei Madison, ‘ze zitten op een kostschool in Cornwall. Ik wou dat ik daar ook zat.’
Cassie keek verbaasd. Waarom wou Madison afscheid nemen van haar luxeleventje hier? Of was ze zo onzeker geworden door alles, dat ze behoefte had aan meer mensen om zich heen?
‘Ben je niet gelukkig op je huidige school?’
‘Oh, ja hoor, die is prima,’ luidde het antwoord, ‘behalve dan dat ik huiswerk moet maken.’
Cassie was blij dat er niet een verborgen probleem was, zoals pesterij of zo.
De winkels waren net zo snoezig als ze gehoopt had. Enkele verkochten hengelsportartikelen, warme kleding en andere sportieve spullen. Omdat ze koude handen had gekregen op de veranda gisterenavond, probeerde ze een paar modieuze handschoenen aan. Maar daar ze krap bij kas zat, hoopte ze ergens anders goedkopere te vinden. De geur van versgebakken brood deed hen oversteken naar een bakkerswinkel. Na ampel beraad kochten ze een zuurdesembrood en een pecantaart voor thuis.
De snoepwinkel was vandaag de domper op de feestvreugde. Toen Madison geestdriftig naar de winkel rende, bleef ze opeens teleurgesteld staan. De winkel was gesloten, met een handgeschreven mededeling achter het raam geplakt.
‘Waarde klanten! We zijn er niet vanwege een familiefeest. We zijn dinsdag weer open.’
Madison zuchtte bedroefd.
‘Hun dochter neemt de zaken meestal waar wanneer ze er niet zijn. Maar die is natuurlijk ook naar dat stomme feest.’
‘Ik denk ’t. Kop op! We komen volgende week gewoon terug.’
‘Dat duurt nog zo lang!’ droop Madison met gebogen hoofd af.
Cassie had niet alleen met haar te doen, maar ook met zichzelf. Ze wilde zo graag dat dit uitstapje een succes werd. Ze had zich Ryans blije gezicht al voorgesteld als ze hem vertelden wat een lol ze gehad hadden, en ook zijn dankbaarheid. Plus wellicht een complimentje?
‘We komen volgende week terug’, herhaalde ze, hoewel ze wist dat dit een schrale troost was voor een negenjarige die zich verheugd had op een wandelstok met pepermuntsmaak.
‘En we komen in een andere winkel misschien nog snoepgoed tegen’, voegde ze eraan toe.
‘Kom op, Maddie,’ zei Dylan ongedurig. Hij greep haar hand en trok haar mee. Verderop zag Cassie de winkel waarvan Madison gesproken had, waar de producten verkocht werden van de dame die hun een lift aangeboden had.
‘Hier nog even kijken,’ zei ze, ‘en dan gaan we nadenken over waar we zullen gaan eten.’
Met het oog op gezond eten en snoepgoed kocht Cassie een paar zakken groente, wat peren en een beetje gedroogd fruit.
‘Mogen we kastanjes?’ vroeg Madison. ‘Ze zijn zo lekker, geroosterd boven een vuurtje. Wij hebben dat vorige winter nog gedaan, met m’n moeder.’
Dat was de eerste keer dat een van hen die ter sprake bracht en Cassie keek gespannen naar Madison of de herinnering haar verdrietig maakte. Misschien was het een onbewust signaal geweest; dat ze over de scheiding wou praten bijvoorbeeld. Tot Cassies opluchting scheen het meisje evenwel volkomen op haar gemak.
‘Maar natuurlijk’ zei Cassie en vulde een zak met kastanjes. ‘Wat een goed idee, zeg!’
‘Kijk, daar zijn de karameltoffees!’
Madison leek haar moeder alweer glad vergeten. Maar door haar moeder te noemen had ze wel het ijs gebroken en de weg vrijgemaakt om het onderwerp later eens ter sprake te brengen. Cassie zou bedacht zijn op signalen in die richting. Ze wilde echt alle kansen waarnemen om de kinderen door deze moeilijke periode heen te helpen. Ze zette de volle zakken op de toonbank, tussen de kassa en het snoepgoed in.
‘Wat willen jullie hebben, Dylan en Madison?’
‘Een suikerappel, graag. En toffees. En een zuurstok’, zei Madison.
‘Een suikerappel, twee zuurstokken, toffees en Turks fruit’, zei Dylan.
‘Ik denk dat twee dingen meer dan genoeg is. Anders heb je straks geen trek meer in eten’, besliste Cassie in het besef dat een teveel aan zoetigheid in dit gezin uit den boze was.
Ze pakte twee suikerappels en twee zakjes met toffees van de toonbank.
‘Denken jullie dat hier iets bij is wat je vader zou lusten?’ En ze voelde zich warm worden van binnen toen ze over hem begon.
‘Hij is gek op noten’, zei Madison en ze wees op cashewnoten. ‘Die heeft hij het liefst.’
Cassie deed een zakje bij de boodschappen en wilde afrekenen.
‘Goedemiddag’, begroette ze de winkeljuffrouw, een ronde blonde met een naambordje waarop ‘Tina’ stond.
Tina glimlachte vriendelijk en noemde Maddie bij naam.
‘Hallo, Madison. Hoe gaat het met je vader? Is hij al ontslagen uit het ziekenhuis?’
Cassie keek beduusd naar Madison. Was dit iets wat voor haar verzwegen was? Madison scheen evenwel net zo beduusd.
‘Hij lag helemaal niet in het ziekenhuis.’
‘Oh, neem me niet kwalijk, dan heb ik dat verkeerd begrepen. Laatst vertelde hij me… "
Maar Madison liet haar niet uitspreken en keek de kassière met een eigenaardige blik aan terwijl die de boodschappen aansloeg.
‘Je bent dik geworden.’
Versteld door de botheid van de opmerking voelde Cassie zich net zo rood worden als Tina.
‘Is dat zo?’ stamelde Tina, bijna verontschuldigend.
‘Ja, dat is zo.’
Cassie zag de verslagenheid bij haar. Wat mankeerde Madison? Had dat kind nooit geleerd dat ze zulke dingen niet kon zeggen? Was ze nog te klein om te snappen hoe kwetsend dat was? Ze begreep dat verontschuldigingen niets meer aan de situatie zouden veranderen; het leed was al geschied. Ze nam haar wisselgeld en werkte het kleine meisje haastig de deur uit, voor ze nog meer gemene dingen ging zeggen.
‘Dat is niet lief, om mensen dik te noemen’, zei ze, toen ze buiten gehoorsafstand waren.
‘Hoezo?’ vroeg Madison. ‘Het is de waarheid. Ze is veel dikker dan de laatste keer dat we haar zagen. Dat was in augustus, in de zomervakantie.’
‘Het is nou eenmaal beter om helemaal niets te zeggen als zulke dingen je opvallen, vooral wanneer er andere mensen bij zijn. Ze kan wel een… eh, een schildklieraandoening