handen trilden en hield ze onder tafel, zodat de kinderen het niet zouden zien. Ze ging confrontaties normaliter uit de weg omdat ze haar herinnerden aan de tijd waarin ze een machteloze pion in zulke situaties placht te zijn. Soms kwamen er flarden van herinneringen bij haar boven, aan taferelen met luid gekrijs en blinde woede, en servies dat stukgegooid werd. Angstig weggekropen had ze vaak de rondvliegende scherven tegen haar armen en gezicht gevoeld. Als men haar de keus gaf, kroop ze bij onenigheid nog weg, daadwerkelijk of alleen mentaal. Ze voelde het als een overwinning op zichzelf, dat ze de koe nu bij de hoorns gevat had, kalm maar gedecideerd, en dat de dag niet op een volledige ramp uitgelopen was. De theehuishoudster kwam gehaast aangelopen om de bestelling op te nemen. Cassie realiseerde zich eens temeer hoe klein het dorp was, want zij bleek de familie ook te kennen.
‘Hallo, Dylan. Hallo, Madison. Hoe gaat het met jullie ouders?’
Cassie huiverde. Ze begreep dat de dame niet bekend was met de laatste ontwikkelingen en Cassie had niet aan Ryan gevraagd wat ze in zulke gevallen moest zeggen. Terwijl zij nog zocht naar de juiste woorden, redde Dylan de situatie.
‘Uitstekend, Martha. Dankjewel.’
Cassie was Dylan dankbaar voor het korte antwoord, hoewel ze zich erover verwonderde hoe normaal hij geklonken had. Ze zou eerder verwacht hebben dat hij en Madison van streek zouden raken wanneer hun ouders ter sprake gebracht werden. Had Ryan hun gevraagd het maar zo te laten als mensen niet op de hoogte waren? Dat zou het zijn, besloot ze, temeer daar de dame het druk had en de vraag hier te lande vermoedelijk slechts een beleefdheidsvorm was.
‘Hallo, Martha,’ zei ze, ‘ik ben Cassie Vale.’
‘Dat klinkt Amerikaans. Werk je voor meneer en mevrouw Ellis?’
Ze huiverde. Opnieuw werd er aan het gezin gerefereerd alsof het nog intact was.
‘Ik help een handje’, hield ze ’t kort, met het oog op de informele afspraak met Ryan.
‘Het is zo moeilijk om hulp te vinden. Wij komen handen te kort. Een van onze serveersters is gisteren uitgewezen, omdat haar papieren niet in orde waren.’
Ze monsterde Cassie, die haar blik ontweek. Wat bedoelde dat mens daar eigenlijk mee? Kon ze aan Cassies accent soms horen dat ze geen werkvisum had of zo? Of was het een hint? Waarschuwde ze alleen maar dat de autoriteiten hier streng waren? Zij en de kinderen plaatsten hun bestellingen en tot Cassies opluchting ging ze meteen weg. Even later kwam een gejaagde serveerster, duidelijk een autochtoon, hun eten brengen. Cassie wilde ook een beetje opschieten, omdat het restaurant leeg begon te lopen en ze niet op nog een kletspraatje zat te wachten. Na het eten ging ze daarom aan de balie afrekenen.
Toen ze het theehuis uitkwamen, liepen ze dezelfde weg terug die ze gekomen waren. Ze stopten bij een dierenwinkel waar ze voer kocht voor Dylans vissen, die naar hij zei Sinaasappel en Citroen heetten, en stro voor zijn konijn, Broer Benjamin. Op weg naar de bushalte hoorden ze muziek en zagen ze een menigte staan op het met kinderkopjes geplaveide dorpsplein.
‘Wat denk je dat ze daar aan het doen zijn?’ vroeg Madison.
‘Mogen we een kijkje gaan nemen, Cassie?’ vroeg Dylan.
Ze staken de straat over en ontdekten dat er een pop-up entertainmentshow gaande was. Aan de noordkant stond een uit drie leden bestaande liveband te spelen. En aan de andere kant van het plein zat iemand ballonnetjes tot poppen te vlechten. Daar had zich al een flinke rij gevormd van ouders met kleine kinderen. In het midden van het plein vertoonde een goochelaar in sjiek kostuum – met hoge hoed en al – zijn kunsten.
‘Oh, wauw,’ juichte Madison, ‘ik ben dol op goocheltrucs!’
‘Ik ook’, zei Dylan. ‘Ik zou graag eens onderzoeken hoe dat in zijn werk gaat.’
Madison rolde met haar ogen.
‘Dat lijkt me nogal logisch. Het is tovenarij!’
Toen ze dichterbij kwamen, sloot de goochelaar juist onder veel gejuich en applaus zijn voorstelling af. En toen het publiek zich verspreidde, wendde hij zich plots tot hen.
‘Welkom, lieve mensen! Fijn dat jullie er zijn. Wat een heerlijke dag vandaag, hè. Maar zeg eens, kleine meid, heb jij het niet koud?’
Hij wenkte Madison naderbij.
‘Koud? Ikke? Nee.’
Ze liep naar hem toe, met een verlegen lachje op haar gezicht. Hij toonde zijn lege handen en graaide naar iets naast Madisons hoofd. Ze schrok. In zijn handen, die hij als een schelp opende, lag opeens een speelgoedsneeuwmannetje.
‘Hoe deed u dat?’ vroeg ze verbaasd.
Hij gaf haar het poppetje.
‘Het zat de hele tijd al op je schouder en reisde met je mee’, legde hij uit.
Madison lachte ongelovig.
‘Oké, laten we eens testen of je ogen snel zijn. We gaan het zo doen… Je wedt met mij om hoeveel je zelf maar wilt, terwijl ik vier speelkaarten verschuif. Als je raadt waar de vrouw ligt, krijg je van mij het dubbele. Zo niet, dan blijf je met lege handen achter. Wie wil er wedden?’
‘Ja, ik!’ riep Dylan. ‘Mag ik wat geld, Cassie?’
‘Tuurlijk’, Cassie tastte in haar jaszak. ‘Hoeveel wil je graag verliezen?’
‘Ik wil graag vijf pond verliezen. Of er tien winnen natuurlijk.’
Zich ervan bewust dat zich achter hen een vers publiek verzamelde, gaf Cassie hem het geld. Dylan gaf het door aan de goochelaar.
‘Dit wordt een koud kunstje voor jou, jongeman, want ik heb allang gezien dat je heel snelle ogen hebt. Onthoud evenwel dat de vrouw wispelturig is en al menige strijd gewonnen heeft. Let goed op, terwijl ik vier kaarten uitdeel. Zie je wel, ik leg ze open voor je neer, zodat je ziet waar de dame ligt. Het is eigenlijk veel te gemakkelijk; ik zit hier gewoon goed geld weg te geven. Hartenvrouw, klavernegen, ruitenboer, schoppenaas. Over het huwelijk wordt ook wel beweerd: het begint met harten en het eindigt met schoppen.’
Het publiek schaterde. De toespeling van de goochelaar op een huwelijk dat scheefliep, deed Cassie een steelse blik op de kinderen werpen. Maar Madison leek de woordspeling niet eens begrepen te hebben en de aandacht van Dylan was gefocust op de kaarten.
‘Nu draai ik ze om.’
Een voor een legde hij de speelkaarten met het plaatje naar beneden.
‘En nu verschuif ik ze.’
Behendig maar niet heel erg snel, deed hij de vier kaarten steeds van plaats wisselen. Toch was het een hele kunst om de vrouw te blijven volgen. Toen stopte hij. Cassie wist bijna zeker dat de hartenvrouw uiterst rechts lag.
‘Waar ligt de vrouw?’ vroeg de goochelaar.
Dylan aarzelde even en wees toen op de kaart helemaal rechts.
‘Ben je daar zeker van, vent?’
‘Heel zeker’, bevestigde Dylan.
‘Je krijgt nog één kans om van gedachten te veranderen.’
‘Nee, ik weet het zeker. Ze moet daar liggen.’
‘Ze moet daar liggen. Wel, laten we eens kijken of de vrouw er ook zo over denkt. Of dat een van haar makkers haar voor ons wenst te verbergen.’
Hij keerde de kaart om.
Het was de ruitenboer.
‘Shit’, riep Dylan.
‘De boer. Altijd bereid om een dame te verstoppen. Trouw aan de vrouw tot de laatste snik. Echter, de hartenvrouw, het zinnebeeld der liefde, is ons andermaal ontkomen.’
‘Maar waar is ze dan?’ vroeg Dylan.
‘Inderdaad, waar-oh-waar?’
Het was Cassie opgevallen dat, terwijl de goochelaar de kaarten heen en weer schoof, hij er eentje met geen vinger aangeraakt had. Dat was de schoppenaas, die uiterst links gelegen had.
‘Ik denk dat ze daar ligt’, wees ze.
‘Aha, dus we hebben hier een slimme dame, die op de enige kaart wijst waarvan ze weet