Georg Ebers

De nijlbruid


Скачать книгу

hij Paula’s kamer binnendrong, de deur grendelde, en zich op de knieën neerliet bij hare kist, na de bloemen uit de handen te hebben gelegd. Als hij ontdekt werd, dan heette het dat hij naar hare kamer was gegaan om dezen ruiker te brengen.

      »Voorwaarts, steeds voorwaarts!” dacht hij altijd, terwijl hij de scharnieren losschroefde, waarmede het deksel aan de kist was verbonden. Zijne handen beefden, zijne ademhaling versnelde, maar het werk vorderde toch. Op deze manier moest het hem gelukken, want het kunstslot van de kist liet zich niet openen zonder het te vernielen. Daar lichtte hij het deksel en – als ondersteunden hem vriendelijke machten – bij den eersten greep in de kist hield hij de halsketen met de ledige kas in de hand. Het hulsel van bladgoud hing aan het kunstig gewerkt halssieraad; dit los te haken en bij zich te steken was het werk van een oogenblik.

      Maar nu ging het niet meer, al riep hij zich het »voorwaarts” nog zoo luide toe. Dat was een diefstal, daarmede ontroofde hij iets aan haar, die hij, als zij maar gewild had, bereidwillig met alles zou hebben overladen, waarmede het lot hem zoo overrijk gezegend had. »Neen, dat, dat…”

      Daar schoot hem plotseling eene zonderlinge gedachte door het hoofd, eene gedachte die hem, te midden van den vreeselijken ernst van deze ure een glimlach om de lippen plooide. Zonder verwijl voerde hij haar uit; hij greep diep in zijn onderkleed en haalde een edelsteen te voorschijn, die aan eene gouden keten op zijne borst hing. Dit kleinood, het meesterwerk van een groot Grieksch steensnijder uit den heidenschen tijd, was hem vereerd door zijn besten vriend in Konstantinopel, als tegengeschenk voor een vierspan, dat dezen bijzonder beviel, en de steen bezat inderdaad hooger waarde dan een half dozijn edele paarden. Als in een roes, half waanzinnig, volgde Orion dien ontstuimigen drang van zijn gemoed, en het verheugde hem dat hij een kostbaar stuk bij de hand had om in de plaats van het armzalig bladgoud te hangen. Met een paar handgrepen was alles in orde, maar het weder aanschroeven van de scharnieren vorderde meer tijd, want zijne vingers beefden sterk, en hoe nader het oogenblik kwam, waarop hij Paula zijne overmacht wilde laten voelen, des te sneller klopte zijn hart, des te moeielijker viel het hem zijn geest tot kalme overweging te dwingen.

      Nadat hij de deur ontgrendeld had, moest hij weder als een dief de lange gang van de verdieping der gasten bespieden. Dit verhoogde zijne opgewondenheid tot verbittering tegen de wereld en het noodlot, en het meest tegen haar, die hem tot zulk eene smadelijke zelfvernedering dwong. De renner hield de teugels en den prikkel in de hand. Voorwaarts nu, voorwaarts! Evenals toen hij nog een jongen was, vloog hij de trappen af, telkens een drietal treden overspringende, en toen hij in de voorzaal de Grieksche opvoedster Eudoxia aantrof, die hare wilde kweekelinge Maria juist in huis trok, wierp Orion haar den bloemruiker toe, dien hij weder had meegebracht, en ijlde, zonder acht te geven op de smachtende blikken waarmede de bedaagde jonkvrouw hare dankzegging begeleidde, naar het kluisje van den deurwachter terug, waar hij zich haastig ontdeed van alle gereedschappen.

      Weinige oogenblikken later betrad hij de rechtzaal. De rentmeester Nilus wees op den hooger geplaatsten opperrechterszetel van zijn vader, maar eene sterke huivering weerhield hem dit eerwaardig gestoelte te bezetten. Met gloeiend hoofd en somberen blik, zoodat alle aanwezigen hem verbaasd en schuw aanzagen, opende hij met driftig uitgestoote woorden deze zitting. Nauw wist hijzelf wat hij sprak, en hij hoorde zijne eigene toespraak niet duidelijker dan het geruisch der zee uit de verte. Toch gelukte het hem klaar uiteen te zetten wat er gebeurd was, hij toonde den rechters den geroofden steen, dien men den dief afhandig had gemaakt, berichtte op welke wijze men dezen weder in bezit had gekregen, verklaarde den vrijgelatene van de dochter van Thomas schuldig aan inbraak, en beval hem tot zijne verantwoording aan te voeren wat hij vermocht.

      Doch de aangeklaagde wist er slechts met moeite stotterende uit te brengen, dat hij onschuldig was. Het was zijne zaak niet zichzelven te verdedigen, maar misschien zou zijne meesteres iets tot zijne rechtvaardiging in het midden willen brengen.

      Daarop streek Orion zijne verwarde haren uit het aangezicht, wierp het verhitte hoofd trotsch in den nek en zeide, zich tot de rechters keerende: »Zij is eene aanzienlijke jonkvrouw, eene verwante van ons huis, het is betamelijk haar buiten deze treurige zaak te houden. Hare voedster heeft Nilus bovendien medegedeeld, wat misschien in staat is om dezen ongelukkige te redden. Wij willen niets daarvan onopgemerkt laten, maar gij, die minder goed met de verhoudingen tusschen de verschillende personen bekend zijt, moet dit wel in het oog houden, om niet op een dwaalspoor te geraken. Zij is aan den beschuldigde gehecht, en hem en Perpetua schat zij hoog als het eenige wat haar uit het ouderlijk huis is overgebleven. Verder moet het mij en u niet verwonderen, wanneer eene edele vrouw als zij het waagt de schuld van een ander op zich te nemen, en zichzelve in een twijfelachtig licht te plaatsen, om een dienaar te redden, die altijd trouw en eerlijk is geweest. De voedster is bij de hand, zullen wij haar roepen, of heeft zij u Nilus alles toevertrouwd, wat hare meesteres ten gunste van den vrijgelatene aanvoerde?”

      »Perpetua heeft mij, en ten deele ook u eene geloofwaardige mededeeling gedaan,” antwoordde de rentmeester, »maar ik vermag haar toch niet zoo juist weer te geven als zijzelve, en ik dacht daarom dat het goed zou zijn de vrouw te laten voorkomen.”

      »Men brenge haar voor,” beval Orion, terwijl hij over de hoofden der rechters somber en ongenaakbaar in de ruimte staarde.

      Na een langdurig en pijnlijk zwijgen in de zaal verscheen de oude vrouw. Overtuigd van het goed recht harer zaak, trad zij onbeschroomd binnen, zag eerst den ongelukkigen Hiram niet zeer vriendelijk aan, omdat hij zoo lang gezwegen had, en vertelde daarop dat Paula, om zich het noodige geld ter opsporing van haren vader te verschaffen, door den vrijgelatene een kostbaren smaragd uit hare halsketen had laten nemen, en hoe door het verkoopen van dit kleinood haar landsman helaas in verdenking was gekomen.

      Deze verklaring van de voedster scheen het meerendeel der rechters gunstig voor den aangeklaagde te stemmen, doch Orion liet hun geen tijd om onder elkander van gedachten te wisselen, want nauwelijks had Perpetua haar verhaal geëindigd, of Orion greep den smaragd, die voor hem op tafel lag, en zeide driftig en verstoord: »Dus zou een steen, die zijn verkooper zelf, een der grootste kenners van juweelen, verklaard heeft eenig in zijne soort te zijn en dezelfde die in het tapijt heeft gezeten, opeens als door een wonder der natuur een dubbelganger gevonden hebben? Booze geesten drijven ook heden ten dage nog hun spel met de menschen, doch het is bezwaarlijk te gelooven dat zij dit doen in dit christelijk huis. Gij weet wat het woord ‘bakersprookjes’ in onze taal beteekent, en wat de voedster daar in het midden heeft gebracht moet blijkbaar daartoe gerekend worden. Dat mag men den jood Apelles doen gelooven, zooals de Romein Horatius zeide, maar zijn geloofsgenoot Gamaliël” – waarbij hij zich tot den juwelier wendde, die op de bank der getuigen zat, – »zeker niet, en nog minder mij, die dit weefsel doorzie. De dochter van den edelen Thomas heeft zich vernederd om met behulp van deze kunstenares in het weven dit sprookje op het getouw te zetten en voor ons te ontrollen, ten einde ons rechters op een dwaalspoor te brengen en haren trouwen dienaar te redden van gevangenisstraf, dwangarbeid of den dood. Zoo zit de zaak in elkaar. Dwaal ik, vrouw, of blijft gij volharden bij uwe bewering?”

      De voedster, die gemeend had in Orion een verdediger te vinden voor hare meesteres, had zijne woorden gevolgd met klimmende verbazing. Uit zijne oogen fonkelden haar nu eens spot, dan groote verbolgenheid tegen, doch terwijl bij dezen onverwachten uitval de tranen haar in de oogen waren geschoten, bewaarde zij toch hare tegenwoordigheid van geest en verzekerde, dat zij evenals altijd zoo ook thans de waarheid had gezegd. De kas waarin de smaragd harer meesteres had gezeten, zou dit ten overvloede kunnen bewijzen.

      Hierop haalde Orion de schouders op, beval de voedster hare meesteres te roepen, wier persoonlijke tegenwoordigheid thans onvermijdelijk was geworden, en zeide tot den rentmeester: »Geleid haar, Nilus! Een dienaar brenge de kist hierheen, opdat deze door de eigenares zelve voor onze oogen geopend worde, vóor een ander de hand aan den inhoud kan slaan. Ik zou niet geschikt zijn voor deze boodschap, want niemand in dit Jakobietische huis, ik vrees zelfs niemand onder u, heeft genade gevonden in de oogen van deze schoone Melchietin. Mij is zij helaas bijzonder kwalijk gezind, en zoo moet ik aan anderen elken maatregel overlaten, die tot misverstand zou kunnen leiden. Breng haar hierheen, Nilus, natuurlijk met al de onderscheiding, die aan eene jonkvrouw van hooge geboorte toekomt.”

      Zoodra de afgezondenen zich verwijderd hadden, doorliep Orion de rechtzaal met haastige, rustelooze schreden. Maar eens bleef hij voor de rechters staan, zeggende: »Ook