uit op het volk, en ten andere hecht de koning meer, dan hij ons wil laten blijken, aan een ongerijmden godsdienst26, die in dit wonderbare land sinds duizenden jaren onveranderd heeft bestaan, en aan haren ouderdom in de oogen harer belijders eene nog grootere heiligheid ontleent. Deze priesters verbitteren ’s konings leven, zij vervolgen en benadeelen ons zooveel zij maar kunnen; ja, ik zou reeds lang het kind van de rekening geweest zijn, zoo de koning zijne beschermende hand niet over mij had uitgestrekt.
»Maar ik heb den draad van mijn verhaal laten glippen. Rhodopis werd dan te Naucratis met opene armen ontvangen, en door Amasis, die haar weldra leerde kennen, met bewijzen zijner koninklijke gunst overladen. Hare dochter Kleïs, die, evenmin als thans Sappho, ooit de dagelijksche avondbijeenkomsten in haar huis mocht bijwonen, en bijkans nog strenger dan de andere jonkvrouwen van Naucratis werd opgevoed, huwde Glaukus, een rijk koopman uit Phocis van adellijke afkomst, die met groote dapperheid zijne vaderstad tegen de Perzen had helpen verdedigen, en volgde haar gemaal naar het kortelings op de Keltische kust gestichte Massalia27. De jeugdige echtelingen stierven, ten gevolge van het ongunstige klimaat, nadat hun eene dochter Sappho geboren was. Rhodopis ondernam zelve de reis naar het verre westen, om de hulpelooze wees af te halen. Zij nam dit kind in haar huis op, liet het met de meeste zorg opvoeden, en ontzegt het thans, nu het den maagdelijken leeftijd heeft bereikt, het verkeer met de mannen. Want zij heeft zulk een diep gevoel van schaamte over de vlekken, die aan hare eigene vroegste jeugd kleven, dat zij hare kleindochter, die hare grootmoeder hierin niet weêrstreeft, verder verwijderd houdt van den omgang met ons geslacht, dan de Egyptische zeden wel veroorlooven. Voor mijne vriendin is het gezellig verkeer even onontbeerlijk, als het water voor de visschen, als de lucht voor de vogelen. Alle vreemdelingen bezoeken haar, en wie eenmaal hare gastvrijheid ondervonden heeft, zal, wanneer hem de tijd niet ontbreekt, zich niet laten wachten, zoodra de vaan aan de poort tot een avondbezoek noodt. Ieder Helleen, onverschillig van welken rang, bezoekt dit huis; want hier overlegt men, hoe men zich het best tegen den haat der priesters zal kunnen wapenen; en hoe men den koning tot dit of dat zal weten over te halen. Hier verneemt men steeds de laatste berichten uit het vaderland en uit alle oorden der wereld. Hier vindt de vervolgde eene onschendbare wijkplaats, want de koning heeft zijne vriendin een vrijbrief gegeven tegen alle aanrandingen van de zijde der veiligheidsbeambten28. Hier hoort men zijne moedertaal spreken en de vaderlandsche liederen zingen. Hier wordt beraadslaagd, op welke wijze Hellas van de steeds toenemende macht der tyrannen29 zal kunnen worden verlost. In één woord, dit huis is het brandpunt van alle Helleensche belangen in Egypte, en van hoogere staatkundige beteekenis, dan zelfs het Hellenion alhier, waar de aangelegenheden van onzen godsdienst en onzen handel besproken worden. Binnen weinige minuten zult gij de eerbiedwaardige grootmoeder, en misschien ook, wanneer wij alleen overig blijven, de kleindochter zien, en gij zult spoedig tot de overtuiging komen, dat deze menschen niet aan eenig geluk, maar alleen aan hunne eigene voortreffelijkheid alles verschuldigd zijn.
»Ha, daar komen zij. Zie, daar richten zij hare schreden naar het huis. Hoort gij de slavinnen zingen? Nu treden zij binnen. Laat ons wachten tot zij eerst gezeten zijn, en volg mij dan. Bij het afscheid zal ik u vragen, of het u berouwt met mij te zijn gegaan, en of Rhodopis niet veeleer eene koningin, dan wel eene vrijgelatene slavin gelijkt.”
Het huis van Rhodopis30 was in Griekschen stijl gebouwd. De buitenzijde van het slechts éene verdieping hooge lange gebouw was, ten minste naar onze begrippen van bouwkunst, hoogst eenvoudig. Bij de inwendige inrichting had men echter de schoone Grieksche vormen aan de Egyptische kleurenpracht weten te paren. Door de breede hoofddeur kwam men in het voorportaal. Dan zag men, ter linkerzijde eene groote eetzaal, waarvan de vensters het uitzicht hadden op de rivier. Tegenover deze was de keuken, waarvoor slechts in de woningen der rijke Hellenen eene ruimte was afgezonderd, daar de minder vermogenden hunne spijzen aan den haard in het woonvertrek plachten te bereiden. De receptie-zaal bevond zich vlak tegenover de hoofddeur, en vormde een zuiver vierkant, dat door een zuilengang omgeven was, waarop onderscheidene vertrekken uitkwamen. In het midden dezer zaal, die bestemd was voor de mannen, brandde op een sierlijken metalen haard, in den vorm van een altaar, door een Aeginaetisch kunstenaar vervaardigd31, het huiselijk vuur. Over dag ontving deze zaal haar licht door eene groote opening in het dak, door welke tegelijk de rook van het haardvuur een uitweg vond. Aan het einde van deze zaal, tegenover het voorportaal, bevond zich een gang, die door eene zware deur was afgesloten, en naar het groote, slechts aan drie zijden door zuilen omgeven vrouwenvertrek geleidde. Hier vertoefden de bewoneressen van het huis, wanneer zij niet aan het spinrokken of voor het weefgetouw zaten in de zijvertrekken, die op de hoogte van de zoogenaamde tuin- of achterdeur gelegen waren. Tusschen deze en de vertrekken, die het vrouwenvertrek ter linker- en rechterzijde begrensden en tot huishoudkamers waren ingericht, lagen de slaapzalen, in welke tegelijk de schatten van het huis bewaard werden. De muren der mannenzaal waren met roodachtig bruine verf beschilderd, waartegen de witte marmeren beelden en groepen, alle geschenken van een kunstenaar op Chios, in scherpe omtrekken zeer goed uitkwamen. De ingelegde vloer was schoon van teekening en kleur. Langs de zuilen waren lage met pantervellen overtrokkene matrassen nedergelegd, en in de nabijheid van den kunstig bearbeidden haard stonden bijzonder fraaie Egyptische leunstoelen en fijn besnedene tafeltjes van thyahout32, op welke allerlei muziekinstrumenten, als eene luit, een cyther en een phorminx33 lagen. Aan de wanden hingen talrijke met kiki-olie34 gevulde lampen van onderscheidene vormen: deze had de gedaante van een vuurspuwenden dolfijn, gene die van een vreemd gevleugeld monster, welks muil stralen uitschoot, terwijl allen hun licht met den gloed van het haardvuur vereenigden.
In deze zaal stonden thans eenige mannen, zeer van elkander verschillende in gelaatstrekken en in kleeding. Een Phoeniciër uit Tyrus, in een lang karmozijnkleurig gewaad, was in eene zeer levendige woordenwisseling met een man, wiens scherpe trekken en zwart krullend haar den Israëliet deden kennen. Hij was uit zijn vaderland naar Egypte gekomen, om voor Serubabel, den koning van Juda, Egyptische paarden en wagens, die toen zeer beroemd waren, te koopen35. Naast dezen stonden drie Grieken uit Klein-Azië. Hunne kostbare kleederen, die in breede plooien neerhingen, lieten aanstonds vermoeden dat Mylete hun vaderland was. Zij voerden een ernstig gesprek met Phryxus, den eenvoudig gekleedden afgezant van de stad Delphi, die Egypte bezocht om gelden in te zamelen voor den Apollo-tempel. Het oude heiligdom der Pythia36 was, tien jaren geleden, eene prooi der vlammen geworden, en men wenschte het thans schooner uit zijne asch te doen herrijzen. Twee der Myletiërs, leerlingen van Anaximander en Anaximes37, bevonden zich aan de boorden van den Nijl, om te Heliopolis de sterrenkunde en de wijsbegeerte der Egyptenaren te beoefenen. De derde was een rijk koopman en scheepsreeder, Theopompus geheeten, die zich te Naucratis metterwoon had gevestigd.
Rhodopis zelve onderhield zich zeer belangstellend met twee Grieken van Samos, den alom beroemden bouwmeester, metaalgieter, beeldhouwer en goudsmid Theodorus en den jambendichter Ibycus van Rhegium38, die voor eenige weken het hof van Polycrates verlaten hadden, ten einde Egypte te leeren kennen, en den koning geschenken van wege hun heer aan te bieden. Nabij den haard lag een gezet man, Philoinus van Sybaris39, met sterk sprekende zinnelijke gelaatstrekken, zoo lang als hij was uitgestrekt op een met bont overtrokken voor twee personen bestemden stoel. Hij streek gedurig met zeker welbehagen door zijne welriekende met gouddraad doorvlochten lokken, of speelde met de gouden kettingen, die van zijn hals nederhingen op het saffraankleurig kleed, dat hem tot aan de voeten reikte.
Rhodopis had voor iederen gast een vriendelijk woord; doch op dit oogenblik richtte zij zich meer uitsluitend tot de beroemde Samiërs. Zij onderhield zich met hen over kunst en poëzie. De oogen der Thracische vrouw gloeiden nog van jeugdig vuur. Hare hooge gestalte was gevuld en nog niet door den ouderdom gebogen. Hoewel hare lokken vergrijsd waren, golfden zij nog altijd weelderig om het schoongevormde hoofd, en schenen