menschelijk gebleven in al haar vrouwelijkheid.
Alle ziekelijke toestanden neigen tot uitsterving. Eén beletsel heeft onze onevenredige geslachts-ontwikkeling altijd in den weg gestaan, – de nimmer falende hulp der natuur, de dood. Was iets tot het uiterste opgevoerd, dan stierf het individu, het gezin stierf uit, de heele natie verdween, zooals Sodom en Gomorrha. Waar één functie tot onnatuurlijke buitensporigheid is opgevoerd, verzwakken andere functies en het organisme verdwijnt. In individueele gevallen is dit ons bekend, ten minste, de doctoren weten het. In de geschiedenis der natiën kunnen wij er iets van vinden. Elke nieuwe sprong in de geschiedenis kwam van jonger rassen, die nader tot de wilde toestanden stonden, nader tot de gezonde gelijkheid van de vóór-menschelijke wezens. Perzië was ouder dan Griekenland en zijn hoog opgevoerde sexualiteit heeft het onvermijdelijk gevolg gehad dat de ras-hoedanigheden verzwakten. Op het land, onder boeren-menschen, is er veel minder geslachts-onderscheid dan in steden, waar rijkdom de vrouwen in staat stelt om te leven in volmaakt niets-doen; zelfs de mannen openbaren daar dezelfde bijzonderheid. Het frissche bloed dat stroomt in de steden, komt van het land en de lagere volksklasse, maar keert door den invloed van de onnatuurlijke geslachts-onderscheiding verzwakt daarheen terug, totdat er niets is overgebleven om de natie weder aan te vullen.
De onvermijdelijke neiging van het menschelijk leven is naar hoogere beschaving; maar aangezien die beschaving slechts tot één sekse is beperkt, vermeerdert het onvermijdelijk geslachts-onderscheiding, totdat het toenemende kwaad van deze omstandigheid sterker is dan al het goede dat door de beschaving wordt aangebracht en dan daalt de natie. Laat men niet vergeten dat beschaving niet bestaat in het verkrijgen van weelde. Sociale ontwikkeling is een organische ontwikkeling. In een beschaafden Staat leven de burgers in organische industrieele verhouding. Hoe vollediger, vrijer, fijner, gemakkelijker die verhouding; hoe volmaakter de verdeeling van arbeid en ruil van het voortgebrachte, met hunne wederkeerige instellingen, – des te hooger is de beschaving. Eten, drinken, slapen, zich warm houden, – deze werkzaamheden zijn eigen aan alle dieren, om het even of het dier zich te ruste begeeft in een bed van bladeren of een van eiderdons, in de zon slaapt en den wind vermijdt of een verwarmd huis bouwt, op de loer ligt voor wild of zijn diner bestelt in een hotel. Dit zijn slechts individueele dierlijke processen. Of men één ei of een millioen eieren legt, of men een kat, een kalf of een baby baart, of men zijn kuikens uitbroedt, zijn varkens hoedt, of een kinderkamer vol kinderen verzorgt, dit zijn slechts individueele dierlijke handelingen. Maar om elkander al meer en ruimer te dienen; alleen voor zulk een dienst te leven; bijzondere functiën te ontwikkelen, zoodat wij voor ons levensonderhoud afhangen van wat de maatschappij kan terug geven voor diensten die geen direct nut voor ons zelf opleveren, – dat is beschaving, onze menscheneer, ons ras-kenmerk.
Deze geheele menschelijke vooruitgang is door mannen tot stand gebracht. Vrouwen zijn achter, buiten gelaten, omdat zij hoegenaamd geen maatschappelijke verhouding hebben, enkel de geslachts-verhouding waardoor zij leven. Laat ons niet vergeten dat alle teedere familiebanden, banden zijn van bloedverwantschap, van geslachtsverwantschap. Een vriend, een kameraad, een deelgenoot, – dat is een menschelijke verwant. Vader, moeder, zoon, dochter, zuster, broeder, echtgenoot, echtgenoote, – deze zijn geslachts-verwanten. Bloed is dikker dan water, zeggen wij. Dat is waar. Maar banden van bloed doen de wereld niet ruischen met de onstuimige golven van vooruitgaanden godsdienst, kunst, wetenschap, handel, opvoeding en alles dat ons tot menschen stempelt. De man is het menschelijk wezen. De vrouw is belemmerd, gekortwiekt, omgebracht geworden in menschelijken groei; de aanzwellende krachten van ras-ontwikkeling werden in elke generatie terug gedreven om in haar alleen door geslachts-functiën te werken.
Op deze wijze heeft de sexueel-economische verhouding in onze diersoort gewerkt, door ras-ontwikkeling in de eene helft van ons te belemmeren en geslachts-ontwikkeling in beide helften te verhoogen.
V
De feiten in de vorige hoofdstukken genoemd zijn bekend en niet te loochenen, de redeneering is logisch. Toch verzet het verstand zich met geweld tegen de gevolgtrekkingen die het gedwongen wordt te aanvaarden en tracht steun te vinden in de gewone omstandigheden van het dagelijksch leven. Wij vluchten van het opdoemende spook van het over-sekste wijfje van het geslacht mensch met voldoening terug naar goede vrienden en bekenden, – naar mevrouw Smit en naar juffrouw Muller, – naar moeders en zusters en dochters, naar verloofden en echtgenooten. Wij meenen dat zulk een verschrikkelijke staat van zaken niet waar kan zijn zonder dat wij dien zouden hebben opgemerkt. Wij probeeren zelfs dezen acrobatischen toer te volbrengen, voor het verstand van velen zoo gemakkelijk, – toe te stemmen dat het hiervoor gestelde theoretisch waar, maar praktisch onjuist is!
Aan twee eenvoudige wetten van hersenwerking is het toe te schrijven dat de menschen moeilijk te overtuigen zijn van de een of andere groote algemeene waarheid die henzelf betreft. Eén van deze is aan elk brein eigen, aan alle zenuwgewaarwordingen zelfs, en blijde zijn wij hier te kunnen constateeren dat dit niets te maken heeft met de sexueel-economische verhouding. Het is dit eenvoudig feit, dat wij geen notitie nemen van hetgeen wij gewóón zijn te doen. Dit berust op de wet van aanpassing, het adaptatie-vermogen; den geregelden, onophoudelijken drang, die het organisme aan zijne omgeving passend zoekt te maken. Een zenuw die voor den eersten keer door een zekeren prikkel getroffen wordt, voelt dezen eersten prikkel veel meer dan den honderdsten of duizendsten, zelfs wanneer hij den duizendsten keer veel krachtiger was dan den eersten. Indien een prikkel voortdurend en regelmatig werkt, dan worden wij er volkomen ongevoelig voor en beantwoorden er alleen onder bijzondere omstandigheden aan; zooals het tikken van een klok, het geluid van stroomend water of van de golven van de zee. Zelfs het ratelen van de spoortreinen wordt niet meer opgemerkt door degenen die het dagelijks hooren. Een individu is volkomen in staat zich aan de nadeeligste omstandigheden te wennen, zonder ze op te merken.
Evenzoo is het mogelijk voor een ras, een natie, een klasse om gewend te raken aan de nadeeligste toestanden, zonder ze op te merken. Neem, als een individueel voorbeeld, het dragen van corsetten door vrouwen. Doe een krachtigen man of eene vrouw die nooit een corset droeg er eens een aan, een los corset maar, dan zullen zij het steeds onaangenaam voelen drukken. De gezonde spieren van den romp verzetten zich tegen zulk een druk, de werking van het geheele lichaam wordt in het midden belemmerd, de maag wordt vernauwd, het digestie-proces in de war gebracht en het slachtoffer vraagt: “Hoe kan men in ’s hemelsnaam zoo’n ding dragen?”
Maar de persoon die gewend is een corset te dragen voelt daarvan niets. Het bestaat wel, dat is zeker, de feiten zijn er, het lichaam wordt niet misleid; maar de zenuwen zijn aan dit onaangenaam gevoel gewend geraakt en beantwoorden er niet langer aan. De persoon “voelt het niet.” Werkelijk wordt de drager zoo aan dit gevoel gewend, dat het corset niet kan worden uitgelaten zonder dat hij er last van ondervindt. De zware plooien van de das, stropdas en halsdoek, zooals de mannen vroeger droegen, de zware paardenharen pruik, de stijve hooge kraag van heden, het soort schoenen dat wij dragen, het zijn alle volmaakt bekende voorbeelden van de kracht der gewoonte bij het individu.
Dit is eveneens waar voor de gewoonten van een ras. Dat een koning moest regeeren, eenvoudig omdat hij geboren was, werd duizenden jaren als van zelf sprekend beschouwd. Dat de oudste zoon de titels en landgoederen moest erven, was een zelfde verschijnsel, evenmin in twijfel getrokken. Dat een schuldenaar in de gevangenis moest worden gezet en zoodoende heelemaal verhinderd werd om zijn schulden te betalen, was de wet. Zoo’n schandelijk kwaad als kettingslavernij was een onaangetaste maatschappelijke instelling uit de vroegste geschiedenis tot op onze dagen, onder de meest beschaafde natiën van de wereld. Zelfs Jezus merkte haar niet op. De afschuwelijke onrechtvaardigheid van de Christelijke kerk tegenover de Joden heeft vele eeuwen lang niemands aandacht getrokken. Dat de slaaf met den grond verkocht werd en de meester zich dien toeeigende, was in de middeleeuwen een van de grondslagen der maatschappij.
Men gewent op den duur zoowel aan sociale als aan individueele toestanden en dan worden zij niet meer opgemerkt. Dat is de reden waarom het zooveel gemakkelijker is de gebruiken van andere personen en van andere natiën te kritiseeren dan onze eigen. Het is tevens de reden waarom wij zoo gemakkelijk de aanvallen der kritiek kwalijk nemen en er de juistheid van ontkennen. Het is geen gevolg van eenige onrechtvaardigheid aan de eene zijde of onoprechtheid aan de andere, maar alleen een eenvoudige en nuttige natuurwet. De Engelschman die in Amerika komt, wordt in hooge mate getroffen door de politieke verdorvenheid aldaar en met den ernstigen wensch