Уильям Шекспир

De Koopman van Venetië


Скачать книгу

e Koopman van Venetië: Drama in vijf bedrijven

      … übersetzen… ist kein freies Dichten (ποιεῖν); das durften wir nicht, gesetzt wir konnten es. Aber der Geist des Dichters muss über uns kommen und mit unsern Worten reden. Die neuen Verse sollen auf ihre Leser dieselbe Wirkung thun, wie die alten zu ihrer Zeit auf ihr Volk und heute noch auf die, welche sich die notige Mühe philologischer Arbeit gegeben haben. So hoch geht die Forderung. Wir wissen wohl, wie wenig wir sie erfullen, aber auf Erden wird überhaupt das Mögliche nur geleistet, wenn das Unmögliche gefordert wird, und man muss das Ziel kennen, damit man den Weg findet.

ULRICH VON WILAMOWITZ-MOELLENDORFF

      De eerste druk van deze vertaling is verschenen in 1903 bij den uitgever Johan Pieterse te Rotterdam.

      De tweede, goedkoope, druk, door den Vertaler zorgvuldig herzien, is verschenen in het midden van 1913.

      Deze derde druk, in abonnement W.B. is verschenen Juli 1916.

      PERSONEN

      De Doge van Venetië.

      De Prins van Marokko,

      De Prins van Arragon,

      }

      dingend naar een huwelijk met Portia.

      Antonio, de Koopman van Venetië.

      Bassanio, zijn bloedverwant en vriend.

      Solanio,

      Salarino,

      Gratiano,

      }

      vrienden van Antonio en Bassanio.

      Lorenzo, verliefd op Jessica.

      Shylock, een Jood.

      Tubal, een Jood, zijn vriend.

      Lancelot Gobbo, bediende van Shylock, later van Bassanio.

      De Oude Gobbo, vader van Lancelot.

      Leonardo, bediende van Bassanio.

      Balthazar,

      Stephano,

      }

      bedienden van Portia.

      Portia, een rijke Erfgename.

      Nerissa, haar Kamenier.

      Jessica, dochter van Shylock.

      Senatoren van Venetië, Beambten van het Gerechtshof, een Cipier, Bedienden en ander Gevolg.

      Het stuk speelt gedeeltelijk te Venetië en gedeeltelijk op Belmont, Portia's landgoed.

      Eerste Bedrijf

      Tooneel I

Venetië. Een Straat

      Antonio, Salarino en Solanio komen op.

Antonio:

      'k Weet waarlijk niet waarom 'k zoo somber ben,

      Ik vind het lastig, en dat vindt gij óók;

      Maar hoe ik 't opdeed, er aan kwam, of 't kreeg,

      Waarvan 't gemaakt is, waaruit het ontstond,

      Dat weet ik niet;

      En tot zóó'n domoor maakt dat somb're mij,

      Dat met den besten wil 'k mijzelf niet ken.

Salarino:

      Uw zinnen zwalken op den oceaan,

      Waar uw galjoenen met hun statig zeil,

      Signors en rijke burgers van den vloed,

      Of, als het ware, pronksieraân der zee,

      Zien boven 't hoofd der kleine schepen uit,

      Die voor hen buigen, en hun hulde doen,

      Voorbij hen vliegend op geweven wiek.

Solanio:

      Had ik zoo'n risico op zee, Mijnheer,

      Voorwaar het grootste deel van mijn gemoed

      Zou bij mijn verre hoop zijn. 'k Plukte steeds

      Grasjes om 't waaien van den wind te zien,

      Op kaarten tuurde ik om te weten waar

      Er havens, kaden, reeden konden zijn,

      En ieder voorwerp dat mij vreezen deed

      Voor wat op zee ik waagde, 't zou gewis

      Mij somber maken.

Salarino:

      Als 'k mijn soep koud blies,

      Dan gaf mijn adem mij de koorts, wen 'k dacht

      Welk kwaad te harde wind op zee kon doen.

      Ik zag het zand niet door het uurglas gaan,

      Of 'k dacht aan banken en aan ondiepten,

      En 'k zag mijn rijke "Andries," met dek in 't zand,

      De mastpunt lager buigend dan het boord,

      Haar grafplaats kussen. Ging ik naar de kerk,

      En zag ik 't heilige gebouw van steen,

      Dacht 'k aanstonds niet aan rotsen vol gevaar,

      Die slechts de zijde rakend van het schip,

      Zijn specerij zou strooien op den stroom,

      Het brullend nat bekleeden met mijn zij,

      En, in één woord, zooeven zóó veel waard,

      Nu niets meer waard? Komt de gedachte in me op

      Hieraan te denken, denk ik dan ook niet

      Dat zulk een ramp mij somber maken zou?

      Zeg mij maar niets; 'k weet het, Antonio

      Is somber, denkend aan zijn handelswaar.

Antonio:

      Neen, zeker niet. 'k Dank mijn geluk er voor

      Dat mijn fortuin niet op één bodem rust,

      Noch op één plaats; noch hangt mijn gansch bezit

      Van 't slagen af in 't tegenwoordig jaar;

      Mijn handelswaar maakt mij dus niet bedrukt.

Salarino:

      Welnu, dan zijt ge vast verliefd.

Antonio:

      Foei, foei!

Salarino:

      Oók niet? Komaan, dàn zult ge somber zijn,

      Wijl gij niet vroolijk zijt; 't ging even goed

      Te lachen en te dansen en te zeggen

      "'k Ben vroolijk," omdat gij niet somber zijt.

      Bij den tweehoofd'gen Janus,1 de natuur

      Heeft vreemde kwanten nu en dan gevormd:

      De een tuurt voortdurend door zijn wimpers heen,

      Lacht, als een papegaai, bij 'n doedelzak,

      En de ander heeft zoo'n zuur azijngezicht,

      Dat hij zijn tanden nooit ten glimlach toont,

      Schoon Nestor2 zwoere op de aardigheid der grap.

      Bassanio, Lorenzo en Gratiano komen op.

Solanio:

      Daar komt Bassanio, uw eed'le neef,

      Gratiano, en Lorenzo. Vaart gij wel:

      Veel beter is 't gezelschap dat u zoekt.

Salarino:

      'k Wou blijven tot ik u wat blijder zag,

      Maar waard'ger vrienden zijn mij vóór geweest.

Antonio:

      Uw waarde wordt zeer hoog door mij geschat,

      'k Vermoed, uw eigen zaken