Уильям Шекспир

De Koopman van Venetië


Скачать книгу

oog mij teek'nen, lief en sprakeloos.

      Haar naam is Portia, niets minder waard

      Dan Cato's dochter, Brutus' Portia.

      De wijde wereld kent haar waarde wel,

      De winden blazen toch van elke kust

      Doorluchte minnaars; en haar zonnig haar

      Hangt om haar slapen als een gouden vlies,

      Wat huize Belmont maakt tot Kolchos' strand,

      En vele Jasons zoeken haar tot vrouw.6

      O mijn Antonio! had ik midd'len slechts

      Om mij met hen te meten in waardij! —

      Daar ik een voorgevoel heb van geluk,

      En dat ik zeker voorspoed hebben zou.

Antonio:

      Gij weet, mijn gansch vermogen is op zee;

      Ik heb geen geld, en geen gelegenheid

      Om thans een som te heffen: ga dus heen;

      Zie in de stad7 wat mijn krediet vermag:

      Gij moogt het rekken tot de verste grens,

      Als het u brengt naar Belmonts Portia.

      Ga, onderzoek terstond – ik doe dat ook —

      Waar geld is, en het komt – ik twijfel niet —

      Om mijnentwil of ook om mijn krediet. (Beiden af.)

      Tooneel II

Belmont. Een vertrek in Portia's Huis

      Portia en Nerissa komen op.

Portia:

      Heusch, Nerissa, mijn klein persoontje is deze groote wereld moe.

Nerissa:

      Dat zoudt u zijn, lieve mevrouw, als uw ellenden even overvloedig waren als uw goed geluk; en toch, voor zoover ik zien kan, zijn zij die zich met te veel volproppen even ziek als zij die van niets hongerlijden: daarom is het geen gering geluk den middenweg te bewandelen; overmaat komt spoediger aan witte haren, maar genoeg hebben leeft langer.

Portia:

      Mooie stelregels, en goed gezegd ook.

Nerissa:

      Ze zouden beter zijn, als ze goed werden opgevolgd.

Portia:

      Als het doen even gemakkelijk was als te weten wat goed is om te doen, dan moesten kapellen nu kerken zijn, en armelui's hutjes koningspaleizen. Hij is een goed preeker die zijn eigen voorschriften nakomt: ik kan gemakkelijker twintig leeren wat goed is om te doen dan één van de twintig zijn om mijn eigen lessen na te komen. De hersenen kunnen wel wetten uitdenken voor het bloed; maar een vurige natuur springt over een koel gebod: zóó'n haas is de jongeling heethoofdigheid, dat hij hipt over het mazennet van goeden raad, den kreupele. Maar dit redeneeren is nu niet precies de weg om een man te kiezen: – O wee, dat woord kiezen! Ik mag niet kiezen wien ik wil en evenmin weigeren wien ik niet kan uitstaan; zoo wordt de wil van een levende dochter bedwongen door de wilsbeschikking van een dooden vader. – Is het niet hard, Nerissa, dat ik er niet één kan kiezen en evenmin geen kan afslaan?

Nerissa:

      Uw vader is altijd een braaf man geweest; en vrome menschen hebben bij hun dood goede ingevingen; daarom zal in de loterij die hij met die drie kistjes van goud, zilver en lood bedacht heeft, (en hij die daaruit naar zijn zin kiest, kiest u,) zonder twijfel door niemand goed gekozen worden dan door hem die u goed liefheeft. Maar welke warmte voelt uw gemoed jegens den een of ander van de vorstelijke pretendenten die reeds gekomen zijn?

Portia:

      Noem ze asjeblieft nog eens op; en naar je ze opnoemt zal ik ze beschrijven; en volgens mijn beschrijving laten raden naar de stemming van mijn gemoed.

Nerissa:

      Vooreerst dan hebben wij den Napolitaanschen prins.

Portia:

      Nu, dat is een echt veulen, 'n echt jong spring-in't-veldje, want hij doet niets dan over zijn paard praten; en hij beschouwt het als een grooten bijslag voor zijn bizondere talenten dat hij het zelf kan beslaan: ik ben erg bang dat zijn moeder het met een smid heeft gehouden.

Nerissa:

      Dan hebben we den Paltsgraaf.

Portia:

      Hij doet niets dan boos kijken, alsof hij zeggen wou: "Als je mij niet wilt hebben, kies dan maar een ander;" hij hoort vroolijke verhalen aan, en glimlacht niet eens, – ik vrees dat hij de weenende wijsgeer zal worden als hij oud wordt, nu hij in zijn jeugd al zoo onbehoorlijk somber is. Ik zou liever trouwen met een doodshoofd met een bot in zijn mond dan met een van die twee. God beware me voor die twee!

Nerissa:

      Maar wat zegt u van den Franschen heer, Monsieur le Bon?

Portia:

      God heeft hem geschapen, en laat hem daarom voor een man doorgaan. Heusch, ik weet wel dat het zondig is te spotten.8 Maar hij dan ook! Wel, hij heeft een paard dat beter is dan dat van den Napolitaan, nog mooiere onhebbelijkheid on boos te kijken dan de Paltsgraaf: hij is iedereen in niemand; als een lijster aan 't fluiten slaat, begint hij dadelijk rond te springen; hij schermt met zijn eigen schaduw: als ik hem trouwde zou ik twintig mannen trouwen: als hij mij verachtte zou ik 't hem vergeven; want als hij dol verliefd op me was, zou ik het hem nooit vergelden.

Nerissa:

      Weet u misschien iets te zeggen tegen Faulconbridge, den jongen Engelschen baron?

Portia:

      Ik weet niets tegen hem te zeggen, want hij verstaat me niet, evenmin als ik hem; hij kent geen Latijn, geen Fransch en geen Italiaansch, en je kunt er gerust voor het gerecht op zweren, dat ik maar een armzalig beetje van het Engelsch afweet. Hij is anders een knap stel van een man; maar helaas! wie kan omgaan met een figurant? En wat is hij vreemd gekleed! Ik geloof dat hij zijn wambuis in Italië, zijn pofbroek in Frankrijk, zijn muts in Duitschland, en zijn manieren overal gekocht heeft.

Nerissa:

      Wat denkt u van zijn naasten buurman, den Schotschen lord?

Portia:

      Dat hij liefde tot zijn naaste bezit; want hij leende een oorvijg van den Engelschman, en zwoer dat hij hem terug zou betalen, als hij kon: ik geloof dat de Franschman hem borg bleef, en er zijn zegel onder zette9 dat hij er een bij zou doen.

Nerissa:

      Hoe vindt u den jongen Duitscher, den neef van den hertog van Saksen?

Portia:

      Zeer verachtelijk in den morgen, als hij nuchter is; en allerverachtelijkst in den middag, als hij dronken is; als hij zich op zijn best vertoont, dan is hij een beetje minder dan een mensch; en als hij op zijn slechtst is, dan is hij weinig beter dan een beest. Mocht het ergste gebeuren wat ooit gebeuren kon, dan hoop ik dat het me zal gelukken het zonder hem te stellen.

Nerissa:

      Als hij besloot te kiezen, en hij koos het goede kistje, dan zoudt u weigeren uw vaders wensch te vervullen, als u weigerde hem aan te nemen.

Portia:

      Zet daarom, wat ik je bidden mag, uit vrees voor het ergste, een vol glas Rijnwijn op het verkeerde kistje, want al is de duivel er binnen in, maar die verleiding er boven op, dan weet ik dat hij ze kiezen zal. Ik zal liever ik weet niet wàt doen, Nerissa, dan met een spons trouwen.

Nerissa:

      U behoeft niet bang te zijn, Mevrouw, dat u een van deze heeren tot man zult krijgen: zij hebben mij hun besluit meegedeeld, namelijk om naar huis terug te keeren, en u niet met verdere aanzoeken lastig te vallen, of ge moest u op een andere manier laten winnen dan door uw vaders bepaling betreffende de kistjes.

Portia:

      Al word ik zoo oud als de Sibylle10, toch zal ik zoo maagdelijk als Diana sterven, als ik niet