Joost van den Vondel

De complete werken van Joost van Vondel. 2


Скачать книгу

stijve, en meer Latijnsche dan Hollandsche die te moeten schrijven.

50

Thans tot beul zaamgetrokken; eigenlijk de gerechts-bodel of bode, en in 't Middeleeuwsch Latijn met pedellus vertaald.

51

opengaat.

52

een (nam. van kleur), tegenover 't bontverwige der anderen.

53

Gelijk men reeds herhaaldelijk zal opgemerkt hebben, heeft Vondel steeds na voor ons naar, en wij meenden dit te moeten behouden. Omgekeerd heeft hij veelal naar, waar wij na bezigen (gelijk bijv. zelfs in 't wanluidende naarderen voor naderen); wij hebben ons daarin echter, ter liefde der welluidendheid, aan het latere gebruik gehouden.

54

voordeelig zijn.

55

leger, 't Fransche armée.

56

hoveling, kamerjonker of iets derg.

57

Van 't Latijnsche simia, voor aap.

58

Thans tooneelen.

59

't Fransche voor 't Nederlandsche zotternijen of zotte kluchten; thans alleen door dat laatste woord aangeduid.

60

Men zou liever en willen lezen.

61

Voor verschilt of scheelt.

62

't Zelfde als ruw, hier wild of woest.

63

manieren, wetten.

64

lastdragend.

65

Voor karre; verg. tesch voor tasch, enz.

66

Zooveel als kletsen, klappen.

67

oud paard, thans veelal knol.

68

òf van den adem en 't hijgen, òf (met Van Lennep) van het rukken (tocht voor trek, ruk) te verstaan.

69

Onophoudelijk slaat (gelijk het leer).

70

verworpen, verschoven.

71

Thans zonder verbuigingsvorm, schamele, boze.

72

Thans zonder verbuigingsvorm, schamele, boze.

73

straf ('t Fransche peine).

74

Anders uitgenomen.

75

behagen, inzicht.

76

die-gestrekt: Germ. voor die gestrekt zijn; ten zij men die wilde wegschrappen en lezen: De stappen in het zand, enz.

77

eenvoudige.

78

Voor de, gelijk reeds herhaaldelijk; men wachte zich echter wel dit den als dèn uit te spreken, gelijk ook thans nog velen doen.

79

uitstel.

80

Voor in schoonen bloei.

81

Voor de, gelijk reeds herhaaldelijk; men wachte zich echter wel dit den als dèn uit te spreken, gelijk ook thans nog velen doen.

82

Voor de, gelijk reeds herhaaldelijk; men wachte zich echter wel dit den als dèn uit te spreken, gelijk ook thans nog velen doen.

83

voor benedengrond.

84

Voor speur; verg. echter opsporen.

85

Anders oogwenk; evenzoo oogen-merk bij Cats voor ons oogmerk.

86

Verbogen vorm van ruit, wijnruit.

87

Van verstand namelijk (verg. 't Hoogd. klugheit en klug).

88

Voor ten ondergebracht.

89

gevleid (verg. 't Hoogd. schmeicheln).

90

Verbogen naamval, thans tot bastaardij verkort.

91

besmeert het.

92

voegt, plaatst.

93

Voor blind, onwijs.

94

het boevenet; verg. boven bl. 54.

95

Voor bezocht als gast.

96

plat bord.

97

prijkte (verg. ons te pronk staan.)

98

Voor totter of tot den tijd.

99

Germanisme voor tergende.

100

Verschoont zich, zoo goed hij kan.

101

geklap.

102

Voor klank.

103

bijzonder.

104

't vroeger wellevens-kunst. Gelijk thans nog welsprekend- en wellevend-heid.

105

toegelegd, beschikt.

106

Thans gegund.

107

onschuld.

108

doodgebeten.

109

Thans zou men schrijven gebiedt.

110

macht (verg. vroeger).

111

Verg. boven bladz. 1, aant. 8.

112

zijner, thans tot zijn ingekort.

113

voor korten tijd, thans kortelings.

114

van nut, dienst.

115

Men vergelijke, des belust, de bevallige bewerking der zelfde voorstelling door den Westfrieschen boer Corn. Maerts, in 't Nederl. Liedeboek of de nieuwe uitgave zijner Gedichten, bl. 141.

116

Noordewind.

117

De zonnegod.

118

mitsdien.

119

Thans plaats.

120

Thans na.

121

Voor reiziger.

122

Thans begon.

123

Thans niets.

124

Versta: hij zich.

125

Thans rede.

126

Rijmshalve voor voorgehouden.

127

Thans verschuldigde, verdiende.

128

uitgelezen kleinood.

129

Voor verwilligd, er toe bewogen.

130

gevraagd.

131

Hier, in bedrijvenden niet lijdenden zin: barmhartig, niet armzalig.

132

bereid.

133

woud ('t Fr. forêt).

134

Voor met snelle vaart.

135

boven, meer dan.

136

onderworpen is aan.

137

Rijmshalve voor beschutten.

138

hongert naar.

139

Thans wier.

140

ook.

141

Of zeug, zie 4 reg. lager.

142

biggen te werpen, kramen.

143

Germ. voor