zelven eerst bestiert, wilt in u zelf genezen
't Geen gij in andren meent bestraffelijk te wezen;
Want als gij andren leert, en blijft van 't goede schuw,
Zoo blijft een dobbel zonde en grover vlek in u.
XXIII.
DE KRAAI EN 'T SCHAAP
De hongerige raaf, tot stelen altijd vlugge,
Vloog 't witgewolde schaap op zijnen bonten173 rugge;
Uitplukkende van 't vlies de wol gelijk verwoed,
Doorpikt het blanke vel, en zuipt 't onnoosle bloed;
Het lammeken lijdt smert, doet niet dan droevig blaren,
Maar kan de vogel noch verschrikken noch vervaren.
Dies het ten leste spreekt: "bloed-zuipende tyran!
Gij zijt voorwaar op mij een dapper held en man;
Op mij, onnoozel dier en weerloos heel met allen174!
Maar, hebdy 't hert, bestaat den hond eens aan te vallen."
De raaf wordt noch beweegd noch luistert naar die zang,
Zuipt 't jonge lamren-bloed, gaat vlijtig haren gang.
De klachten zijn vergeefs, vergeefs zijn al de tranen,
Die voor een dwingeland uitstorten de onderdanen;
Hij lacht in hun verdriet, hij groeit in hunne smert,
En voedt met haren druk de blijdschap in zijn hert.
XXIV.
DE VOS EN DE BIJEN
Den vos, in eenen strik geraakt in duizend lijen,
Besprongen eenen zwerm van hommelende bijen;
Die priemden175 hem alsins op 't heetste van den dag
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.