gezegd—lag op z'n wezen.
Zou die wyn ook den CHRISTUS gesmaad hebben? dacht ik.
–Ah zoo … fabrikant! En wat fabriceert de man?
–Hy is 'n specialiteit …
Genade ditmaal voor m'n pointe, lezer! Een derde nederlaag overleef ik niet!
–Hy is specialiteit in wynvervalschingsmiddelen!
Gy die zweert bij 't prachtige right men on right places, eilieve, waar plaatst ge:
m'n horlogeverkooper?
m'n scheepsreeder-groothandelaar?
m'n liberalen koffiboonenfabrikant?
m'n godvreezenden ouderling-wynvervalscher?
Nog altyd zit de kat achter de kachel, en spint. Het beest is op z'n plaats.
De bakker staat voor z'n oven, en bakt. De man is op z'n plaats.
De zon schuilt achter mist en nevel. En al verwarmt ze niemendal … ze staat op haar plaats.
Vuurpook en tang leunen tevreden tegen hun standertje, de kolen liggen rustig in den bak, de asch valt melancholisch door den rooster, de sneeuw op het dak wacht met geduld den tyd van smelten … all things on their right places …
Maar de eerlyke JACOB DE VLETTER zit in het tuchthuis.
En heel veel boeven, die daar wezen moesten, zitten er nog altyd niet.
En DUYMAER VAN TWIST zit in de Eerste-Kamer, en vertegenwoordigt daar 'n brok van 't Nederlandsche Volk, en praat mee over Recht, Menschelykheid, Staatkunde, Indische belangen …
En CHRESOS schrijft vertellingen over witte dassen, voor 't publiek van Nederland.
Met uw verlof … staat ook dit hoofdstuk wel op the right place?
Wel zeker! 't Is 'n brandmerk, en hoort van rechtswege thuis in een Ietsjen over SPECIALITEITEN.
III
Komaan, vertel ons nu eens zonder scherts wat 'n specialiteit is?
Ik schertste niet, en zŕl dit ook niet doen. 't Onderwerp is er te treurig toe. Een specialiteit is 'n zoodanige die levenslang veel dingen verwaarloosd heeft, om den prys der middelmatigheid te behalen in den wedloop der beoefenaars van 'n bepaald vak. Een specialiteit is iemand die door zich blind te staren op één punt, het recht meent te hebben byziende te wezen voor wat anders, of zich zoo voortedoen Een specialiteit …
En weer verander ik van medikatie. Hebt ge wel eens zien straatvegen?
–Niet zoo vaak als ik in 't belang der zindelykheid wenschen zou.
Maar toch nu-en-dan.
Voelde je niet soms den lust in u opkomen, zoo'n hem of haar den bezem uit de hand te rukken, en eens te wyzen, hoe men behoort te vegen?
–Dikwyls.
Veegden alzoo, naar 't ideaal dat gy u schept van straatvegen, die mensen goed?
–Met de hand op 't hart, by m'n ziel en zaligheid, op eer en geweten, in tegenwoordigheid van goden en mensen … neen!
Zeer wel. Dit gekonstateerd zynde, vraag ik u of ge zoo'n straatveger in-staat oordeelt u 'n rechtskundig advies te geven, uw kinderen van kinkhoest te genezen, de schulden van den Staat te delgen, boekdrukkunsten uittevinden, Amerika's te ontdekken, enz. enz.?
–Met hand, hart, ziel, enz … alles als-voren: neen!
Welnu, zoo'n veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is 'n specialiteit.
We zyn dom, klein en koppig. Waarachtig, lezer, we zyn koppig, dom en klein. Wees nu eens niet te klein, te koppig en te dom, om dit toetestemmen. We weten weinig. We kennen weinig. We kunnen weinig. En we willen ons voordoen alsof wy iets wisten, kenden en konden. Telkens komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid in ons vereischen zouden. Telkens schieten wy te-kort in 't leveren van wat wy eigenlyk moesten kunnen leveren. Dan zyn we beschaamd over deze domheid, onmacht en onnoozelheid, te klein om edele wraak te nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen, en:
–Och … ik ben eigenlyk straatveger, zeggen ze dan. Dŕt is m'n vak, m'n roeping. Dŕŕrin munt ik uit. Dŕŕrin zoek ik myn meester …
Die ligt te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de specialiteiten die den Ťmarmottenwinter van hun vakje gebruiken als voorwendsel om niets te weten van wat daarbuiten omgaat.ť Nu straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dit is van sommigen jammer genoeg.
–Van ŤRechtenť heb ik geen verstand, roept de een, ik ben genie- officier, architekt, artist, arbeidsman, pruikenmaker …
Heel wel. Ge zyt er niet minder om. Maar verschuil u niet achter die specialiteit, om by voorkomende gelegenheid niet te weten wat Recht is.
–Ik ben jurist, verzekert 'n ander. Ik slaap, leef en sterf met codices en de H. Boeken van 't corpus juris, nec non met 'n beetje toevoegsel van hedendaagsche parlementery.
Best, opperbest! Maar meen niet dat die specialiteit u vrystelt van eerbied voor gezond verstand.
–Ik Ťbenť in koffi, reedery, assurantie. Ik Ťdoeť in vetwaren, kurken, vleeschextrakt, oesters, eau-de-cologne …
ŤWeesť en blyf in augurken, als ge verkiest. Maar eilieve, gedraag u niet, alsof gyzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van andere dingen dan Ťwaarin ge zyt.ť ŤDoeť in wat ge wilt, maar toon dat ge ook iets doen kunt, als het te pas komt. Koop en verkoop oesters … goed! Maar kruip niet zelf in 'n schulp, zoodra er behoefte is aan eigenschappen die uw broodwinning niet raken. Dat opgaan in de specialiteit van 'n vak, van één vak, is dom schandelijk en nadeelig. Één is dikwijls géén, in dit geval.
–Dit alles belet niet dat de man die levenslang brood bakte, waarschynlyk beter brood leveren zal dan iemand die nooit gebakken heeft.
Ja en neen. Gewoonte maakt wel handig, maar niet altyd bekwaam. Er kan bovendien verschil van gevoelen bestaan over de vraag welk brood goed is? Wat de een goed noemt, kan den ander middelmatig of slecht voorkomen. Meen niet dat deze opmerking …
O, bitter wreed vermoeden dat ik me hier op den hals haal! Zullen niet sommigen meenen dat deze bedenking 'n advokatige scheenworp is, een pleiterig vulsel dat by elke gelegenheid heel oppassend kan worden te-pas gebracht, 'n … scie? 't Woord is er uit.
Neen, ik moet en ik wil werkelyk zeggen dat het oordeel over de deugdelykheid van brood zeer verschillend is. Naar mijn meening—waarin ik by-uitzondering 1497 millioen min één, smaakverwanten heb—is 't Hollandsche brood over 't algemeen zeer slecht, en wčl geproefd: geen brood. Op weinig uitzonderingen na, komt het iemand die geen byzonderen eerbied voelt voor de levenslankheid der bakkers, waarop gy u beroept, oneetbaar voor. De Franschen die men 't voorzet, noemen het, als ze zich beleefd willen aanstellen, gâteau, en vragen wat anders. Ook ik vraag wat anders, en noem het, onbeleefd, half-gaargebakken watten met kryt, koper, aluin, geile melk, vitriool en oudsche eieren. Niets bewyst echter dat de Franschen, ik, en de overige 1497 millioen mensen die geen Hollandsen brood lusten, gelyk hebben. De mogelykheid bestaat dat 'n hemelsche jury, by 'n algemeene Paryzer heelal-tentoonstelling van vierduitsbroodjes, aan onze bakkers de gouden medaille zou toekennen. Maar … zoolang die jury zoodanige uitspraak niet gedaan heeft, is 't niet zeker, en zelfs niet waarschynlyk dat de Hollandsche bakkers goed gebakken hebben, in weerwil hunner altyd doorbakkende levenslankheid. Ook de Fransche bakker is specialiteit. Ook hy bakte gisteren reeds, verleden week, voor jaren, van kindsbeen af. En hy beweert dat 'n Hollandsche broodmaker de zaak niet verstaat.
Ik had in 1850, 51 nog geen bakken geleerd. De admiraal JURIEN DE GRAVIČRE … ach, hy kommandeert als zoetwaterzeeman, op dit oogenblik (Voorjaar 1871) de flotille Ť_du parti de l'ordre_ť op de Seine! Wie had gedacht dat hy zoo laag vallen zou, de achtenswaardige